woensdag 26 september 2007

1884

Menado, 3 Januari 1884.

Lieve Moeder,

Nu ik weer begin aan mijn bericht over een & ander wat mij betreft, is er in de tijdrekening een gewichtige periode achter den rug. Het Kerstfeest is verschenen, en kort daarop maakte 1883 voor zijn opvolger plaats. Die tijd van Kerstmis tot Nieuwjaar is een eigenaardige periode in het jaar. In de meeste landen van Europa is het een tijd van huiselijkheid, van gezelligheid, van verlangst tot het bijeen verzamelen in één kring. Geen tijd in het jaar die zooveel bekoorlijks biedt. Daarom is het verschil zo ontzettend groot met het Kerstfeest in Indië. Hier bemerkt men al bitter weinig van de aantrekkelijkheid van het einde des jaars; de Kerstda­gen zijn hier gewone rustdagen. Dit heeft zijn grond in twee zaken: ten eerste het weer en de natuur. In Holland is het gewoonlijk in de buurt van Kerstmis akelig weer. Het regent, of het mist, of het is guur en koud, maar meestal zulk weer, dat niemand trek heeft er uit te gaan. Daardoor wordt het contrast tusschen buiten en binnen des te grooter. Daarbuiten koude & mist, daarbinnen warmte en licht. Weinig trek eruit te gaan, deste­meer thuis te blijven, in één woord: overal de zucht in den huiselijken kring gezelligheid en vreugde te vinden.
Hier in Indië is dit juist omgekeerd. Het weer is mooi, de zon schijnt vroolijk, de natuur ziet er lief en aantrekkelijk uit, de zee is kalm maar schoon. Waar zou de verlangst dus vandaan komen thuis dicht bij elkander te kruipen? Men loopt uit, men gaat rijden, wandelen of zoo, maar heeft niets geen aanleiding thuis te blijven. Het groote contrast tussen binnen en buiten, dat de voornaamste aantrekkelijkheid van het Kerstfeest is, ontbreekt hier geheel. Een andere oorzaak werkt er nog veel toe mede. In Holland komt met Kerstmis de familie bij elkaar. In Indië treft men nooit familie op één plaats. Behalve daar, waar dit een uitzondering is. Onder de Indo-Europeanen natuur­lijk wel, doch dit zijn geheel andere luidjes als wij, en die hebben geen hart voor Hollandsche gewoonten of gebrui­ken. Door deze twee bovengenoemde redenen wordt het Kerstfeest hier niets bizonders en blijft eigenlijk een gewone rustdag. Ik heb ze vrij gezellig doorgebracht, omdat ik beide avonden geïnvi­teerd was, eens bij Hogewind, een der onderwijzers en eens bij Duukie Jacobs, den griffier van den landraad.
Het akeligste van alles was eigenlijk de Oudejaarsavond. Van Embden had gevraagd of ik dien avond huiselijk kwam doorbren­gen en ik had daar zeer veel zin in. Maar ziet, daar komt opeens de Resident en geeft dien avond een partijtje aan het Menado-publiek. U begrijpt dat ik er niet afkon. We hebben er gequadrilleerd, en ik moet zeggen dat ik er erg tegenopzag het oudejaar met het spelen van een pic imperial, een misère ouverte te besluiten. Het was de eerste oudejaarsavond dien ik op zoo'n prozaische koude manier gevierd heb. Wel stak om 12 uur de Resident een speech af, maar dit had bitter weinig te beduiden. Spoedig werden de kaarten weer opgenomen, en speelden we kalmpjes voort. Dit is een treurige manier.
Met meer instemming was ik 's avonds naar de kerk gegaan. Onze dominee is een uitstekend redenaar dien ik gaarne hoor, zoodat ik nogal eens in de kerk kom. Op Oudejaarsavond heeft hij bizonder mooi gesproken. U kunt begrijpen dat ik nog nooit met zooveel aandoening een Oudejaarspreek aangehoord heb, als dit keer. Zoo ver van huis.
Moge de tijd niet te lang duren, dat ik dit weer in den huise­lijken kring kan vieren.
Mijn gezondheid blijft steeds uitstekend. Ik ben ook deze maand weer geen enkel keer onlekker geweest. Mijn gestel schijnt voor dit klimaat uitstekend geschikt te zijn. Trouwens men hoort hier bijna nooit van zieken. Nu is het ook een heerlijk klimaat. Wat er van het Indische klimaat gezegd mag worden, de ondervinding, die ik er tot nu toe van heb, is uitstekend. Men is hier in de eerste plaats den geheelen dag in de open lucht. Nooit sluit men zich in een kamer op, en het gehele huis is open & bloot. Eene benauwde of onfrissche atmosfeer treft men dus nooit aan. Dan de kleeding, luchtig en frisch, en elken dag schoone kleeren. Verder is het baden 2 keer per dag ook zeer goed. Alleen moet men zich hoeden voor te groote inspanning als de zon hoog aan den hemel staat, want dan kan men zich in eens knauwen. Hetgeen leelijk is, is dat men er toe zou komen, weinig of geen beweging te nemen. Ten­minste in mijn positie, omdat ik natuurlijk overdag weinig te lopen of zoo heb. Daarom houd ik het paardrijden steeds vol, want dit is een zeer gezonden beweging.
Daar komt opeens de mail; zeer onverwacht, want wij dachten dat hij nog wel een week zou wegblijven. Dit maakt dat ik nu niet zeer uitvoerig kan schrijven, want er is bijna geen tijd. Dit is jammer, want ik heb nogal een & ander te vertellen. Ik ben ook deeze keer weer goed bedacht, n.l. door U (7 Novb), de Meyers, Rogge, Jettie -die zich nu wat beter gehouden heeft- Nico, Christine, benevens de communicaties engagement Chr.St. en ondertrouw Chr de Vries.
En nu Uw brief ter hand genomen, en een & ander doorgeloopen. Welk een hartelijke dankzegging is de bevalling van Sophie waard! Eigenlijk verwachtte ik, dat eerst met de volgende boot te hooren, en dan komt nu opeens al de tijding. Dat ik er mij innig over verheug, is zeker; hoe dikwijls heb ik voor dit zwaar moment gevreesd en hoeveel heb ik eraan gedacht. Geluk­kig dat het nu achter den rug is; moge het verder alles goed gaan.
Hoe heerlijk is, als in zulke moeielijke tijden eene Moeder haar dochter ter zijde kan staan. Stelt U U dit b.v. eens hier voor; die arme Hollandsche vrouwen, die hier overgelaten zijn aan de zorgen van een inlandsche vroedvrouw en van een dokter, die er niet veel van weet. Onze dokter hier heeft zijn eindexamen als "pil" gedaan, en is hier als officier voor gezondheid, maar neemt er de burgerpraktijk bij waar. Nu, wat weet zoo iemand, die pas zoo kort erbij is er nu eigenlijk van.
Die flesch Mille Fleurs heb ik aan mevrouw Noodt gegeven, weliswaar wat laat, omdat ik er niet aan gedacht had, maar zij heeft hem toch gekregen. Het versch dat ik in het boek aan mevrouw Noodt geschreven heb, heb ik U gestuurd.
Het komt mij voor, lieve Moeder, dat U mijne brieven niet naast U legt, als U aan mij schrijft. Dit moet U altijd doen, want dikwijls komt er wat in voor waarop ik gaarne Uw antwoord of Uwe opinie hoorde. Hebt U den brief ontvangen, dien ik schreef naar aanleiding van het vinden van Uw lieven brief in mijn hutkoffer? Ik meen dat ik die van Batavia zond.
Ik heb nog altijd aan U te schrijven veel, zeer veel, zoo ook het romannetje waarin Paul Schindicht de hoofdrol speelt. straks zal ik U uiteen zetten, waarin dit ligt, en waardoor ik hoop dit te verbeteren.
Van Gerard weder niets! Dit maakt mij bepaald bedroefd. Is er in den geheelen maand geen enkel oogenblikje, dat hij voor mij kan gebruiken? Ik heb hem toch veel bizonders & interessants geschreven.
Gerarda schijnt het bij Chr. uittehouden; naar ik hoop zal het haar geheel opknappen.
Hebt U bij Han Sanders v.Loo gehaald? Wat is daarvan de oor­zaak? U moet volgende zomer eens met haar naar buiten gaan; naar Nunspeet ofzoo, dit zou goed zijn.
Uw streven om weinig papier te gebruiken keur ik in het geheel niet goed. U moet juist zoo uitvoerig mogelijk zijn, en niet op een paar kwartjes voor port kijken!
Over het verkopen van mijn stuk Gemeente-Crediet heb ik niets te zeggen. Naar mijne berekening moet ik nog wat toe krijgen van Gerard. Laat hij het geheele bedrag aan U uitbetalen, dat U van mij te vorderen hebt, na aftrek van bovenstaand bedrag; dan zijn wij carte blanche. Juist met het oog op een eventueel deficiet heb ik U dit stuk achtergelaten. Ik zou U gaarne geld zenden, maar ik vind dit onnoodig voor ik weet, hoe of ik eigenlijk sta.
Die financiele zorgen thuis drukken mij toch, al heb ik er niets mee te maken. Hoe is het toch mogelijk, als er zooveel geld verdiend wordt? Het is voor mij een ongekende weelde zoo'n ruimte van geld te hebben. Ik ben nu nog bezig mij netjes in te richten; ik heb twee prachtige kasten van Soera­baya gekre­gen, terwijl langzamerhand mijn boeltje meer & meer toeneemt, en ik telkens wat bijkoop. Ik heb daardoor in baar geld wel niet overgehouden, maar ik heb toch een ¦ 300,--¦ 400,- in mijn meubilair, welk bedrag ik er altijd voor terug­krijg. Ik laat ook nog wat kleeren bijmaken. Zoo'n uitrusting uit Hol­land is gekheid. Raadt U toch iedereen aan, die in mijn geval komt, om alleen het hoognoodige voor de reis en den eersten tijd mede te nemen en het verder in Indië te laten maken. Nu houdt mijne uitrusting zich vrij goed, hoewel ik toch een boel heb, dat ik andersch zou wenschen.
En nu moet ik nog even met U bespreken wat voor mij een hoofd­quaestie is: de wooning. U herinnert U wat ik in mijn vorigen schreef, en hoe ik daar de mogelijkheid stelde, dat ik in het huis van Van Embden zou trekken. Op het oogenblik staat de quaestie zoo: bij de familie Ros bevalt het mij maar zoo, zoo. Het zijn goede menschen, maar ze hebben 4 kinderen, en daarbij nog den zoon van den Radja (koning) van Siauw in huis. Daardoor is er dus altijd lawaai en herrie; vooral omdat eenige kinderen vreese­lijk drenzerig en vervelend zijn. Nu zijn Mevr & Mr zeer goed met elkander, maar toch is er van tijd tot tijd verschil van opinie, en dat is voor mij iets dat ik "per se" niet verdragen kan. Mijn stemming is voor den ganschen dag bedorven als ik gekijf om me heen hoor. U zult zeggen, je kunt je in je kamer afzonderen, maar in Indië zijn de huizen zoo licht en dicht gebouwd, dat men toch eigenlijk allemaal in één kamer zit. Het bevalt er mij anders uitstekend, alleen ik heb geen gelegen­heid om eens rustig apart te gaan zitten, en aan U of een ander te schrijven. Dit is nu juist iets wat ik zeer wensch, want hoeveel is er nog niet, dat ik moet schrijven? Het is voor mij een liefhebberij en ontspanning, dus is het mij onaangenaam als ik daartoe niet kan komen.
Nu heeft van Embden hier een ander huis gekocht, en trekt volgende maand dus uit dit huis. Het is een verrukkelijk vroolijk huis met een vriendelijke voorgalerij en een flink erf. Omdat ik toch vrij wonen heb, ben ik van plan dit huis voor mij te beanspruchen (De heele boel, huis, toko enz. heeft de M.H.V. en bloc in have). Ik kan mijne verschillende lief­hebberijen volhouden, ik kan er een aardigen bloementuin aanleggen, beesten erop nahouden, zooals honden, katten, duiven, eenden, ganzen, kippen (die nooit op een erf ontbre­ken) en ben mijn eigen baas. . Ik kan langzamerhand mijn huis inrichten, zooals ik het hebben wil, en zelf huishoudentje spelen. Swaab zei dezer dagen tegen mij "wanneer een jong­mensch alleen woont, is dit zeer goed voor hem, hij leert zichzelf behelpen met overleg te handelen en wordt veel zelf­standiger!" Het hoofdbezwaar is het eten. Ik kan nu eenmaal niet alleen aan tafel zitten; dan eet ik niets met smaak, ook al staat het fijnste op tafel. Onder het eten moet ik een praatje kunnen maken; anders eet ik liever niet. Nu geloof ik dit bezwaar vrijwel overwonnen te hebben. Aan Ros heb ik voorgesteld, bij hem in den kost te komen, namelijk 's middags rijsttafelen en 's avonds te komen eten. Dan heb ik geen soesa om eterij; heb mijn eigen huis en ben mijn eigen baas, maar heb toch de zoozeer gewenschte gezelligheid aan tafel. Hoe vindt U die oplossing? Vindt U dat niet de beste solutie van de quaestie?
Het is nog niet alles beslist, maar zeer waarschijnlijk zal dit toch wel zoo gebeuren.

Ik ben op het oogenblik schrikkelijk verkouden, ik hoest, ik nies en heb vandaag al 2 zakdoeken gebruikt. Een gek idee om in Indië verkouden te zijn. Ik krijg vanavond van mevrouw van Embden wat kamille. Wat zal ik mij Hollandsch voelen, als ik zoo kamille zit te slurpen. Ik heb dit opgedaan op de laatsten danspartij. Toen heb ik mij dapper geweerd. Hoort U eens wat ik buitenslands opdoe, zeker leer ik er kaartspelen, paardrij­den en dansen in de perfectie. Om op mijn apropos terug te komen, er waren maar zes heeren die mededansten en wel een stuk of 20 dames. U begrijpt dat het toen hard werken was. Ik heb dan ook geen enkelen dans overgeslagen, maar ik verzeker U, dat het geen kinderenwerk is om in Indië op zoo'n danspar­tij geen dans voorbij te laten gaan. Het gebeurde natuurlijk in het zweet mijns aanschijns.
Jammer dat ik dit keer zoo weinig tijd heb, anders zou ik U veel kunnen vertellen van een interessant reisje door de Minahassa, dat ik deze maand gemaakt heb. Ik zal U nu maar alleen vertellen, waar ik geweest ben, dan krijgt U volgende maand meer. Ik ben dan op een goeden morgen gegaan met Seng, onzen Chineesche bediende, en op mijn Mies gezeten, naar Kema. (op die kaart van de Minahassa, dien ik U gegeven heb, kunt U precies nagaan, welke wegen ik langs gekomen ben). Daar ben ik den nacht gebleven in het logement, bracht er een gezelli­gen avond door met de officieren van een oorlogsschip, dat er juist lag en toog den volgenden morgen weer vroeg weg. Toen terug naar Ajer Medidi en vandaar naar Tondano, langs een smallen bergweg, zoo, dat ik van tijd tot tijd mijn paard bij den teugel moest leiden. Op Tondano kwam ik 's middags aan. Dit is een verrukkelijk plaatsje, net Holland. Teneerste het klimaat, het is er zoo koel, als een gewone zomer in Holland; men slaapt er 's nachts dan ook lekker onder een wollen deken. Maar het aardigste is er, dat de menschen er zoo gezellig en joviaal onder elkaar zijn. Er zijn zoowat 10 Europeesche families, die onder elkaar een zeer gezelligen kring vormen. Ik trof er net een danspartij, maar ik moet U zeggen, dat sinds ik uit Holland weg ben nog niet zoo'n bepaald pleizier gehad heb als daar. Ik bleef er eenige dagen, logeerde bij den controleur en trok daarna over het meer naar Kakas. Dat meer van Tondano is inderdaad een der schoonste plekjes die ik ooit gezien heb. Ik kwam te Kakas aan en ging vandaar te paard naar Langoan. Dit is ook een goddelijk plekje. Ik probeerde er te logeeren bij den zendeling, maar die wilde juist vertrekken, omdat hij op een nabijzijnd dorp moest preeken.Ik heb er toen bij het dorpshoofd gelogeerd. Den volgenden dag ging te paard langs het meer over Rembokken naar Tondano terug, hetgeen weder een prachtige rit is.Daar bleef ik den nacht, en ging toen over Tomohon en Losta naar Menado terug. Het is slechts een zeer kort verhaal, maar ik zal U volgende keer er meer van doen weten.
Ik heb mijn Mannel weggejaagd, omdat hij mij te lui was. Hij maakte mijn lampen niet goed schoon, hield mijn kamers niet netjes genoeg in orde, enz. zoodat ik hem den bons gegeven heb. Ik heb er nu eentje die heet Joël. Dit is ook een goede. Tegelijk kreeg mevrouw Ros een nieuwe baboe die heette Antoi­nette. Alles de zegenrijke gevolgen van het Christendom.
Nu lieve Moeder, ik moet nog een paar brieven schrijven en de post sluit. Houdt U U maar goed en rekent U de volgende maand maar op een flinken brief van

Uw liefh. Zoon Dirk.

Veel groeten aan alle huisgenooten. Brengt U svp mijn harte­lijke gelukwenschen aan Chr. St. over; ik wensch het jonge paar bij deezen stap van harte alles goeds. Inliggend kaartje wilt U wel overgeven. Erg gaarne had ik Jettie geantwoord op haar prettigen en opgeruimden brief. Ik hoor "Jettie ziet er altijd even vroolijk & opgewekt uit en lacht altijd", dit is een eigenschap die ze maar steeds moet behouden. Haar toon van schrijven bevalt mij zoo. Volgende boot zal ik haar ervan omlangs geven met een langen brief. Dat klagen over duure teekenbehoeften is zeker maar lak, maar enfin, je kunt nooit weten wat een mensch eens noodig heeft. daarom inliggend een Indisch muntje. Als U het voor iets anders beter gebruiken kunt is het ook goed.

Uw liefh. Dirk.

Zegt U tegen Nico dat zijn hartelijke brief mij erg veel pleizier gedaan heeft. En dat ik hem volgende mail schrijf.
*************



Menado, 31 Jan 1884

Lieve Moeder,


Tot mijn grooten innigen spijt heb ik voor deze boot niet zoo'n langen brief klaar, als ik gewoon ben, en zoo gaarne wensch. Er was hier in den laatsten tijd nogal drukte; dik­wijls in den na-avond een partijtje, den 1e jarigen trouwdag van vEmbden; daarenboven drukte met nieuwjaar etc.etc. Neemt u het mij niet kwalijk, U weet wel het is geen onwil, en met de volgenden mail hoop ik door een extra langen mij weer te ver­zoenen met U.
Dus kortelings een & ander aan U medegedeeld! Mijn gezondheid bleef ook weer deze maand uitstekend; ik heb mij niets onlek­ker gevoeld, trots ik nogal eens uitgeweest ben. We zijn nu in den regentijd, en dat is de tijd voor koorts etc. ik heb nog geen enkele pil Chinine noodig gehad. Mevrouw Ros is zeer ver in de medicinerkunst, zooals U ook, en die geeft mij raad als het noodig is. Ik ben alleen schrikkelijk verkouden geweest; ik kon niet uit mijn oogen zien; 3 zakdoeken op een dag, en dat in Indië. Hoe gek!
Van Embden is nog niet verhuisd, en ik ben nog bij Ros. Hij denkt in Maart over te gaan en dan trek ik er naar alle waar­schijnlijkheid in. Als dit gebeurt, en ik heb het al ingericht met de noodige bloemen in de voorgalerij etc., zal ik het laten photographeeren, en ik te paard ervoor! Misschien laat ik Joël er ook wel opkomen. Dan kunt U meteen mijn baard zien, groote steen des aanstoots voor plaagzuchtigen.
Ik heb weer vele brieven gekregen, van U dd 3 Dec., Lida, Hanna en Jettie, Mevr. Noodt (hoe aardig dat die zoo vol­houdt), Christina, Dams, Sophie, Rogge, Koopmans, de Meyers en Gerard. Vooral deze laatste deed mij verschrikkelijk veel pleizier. Alleen aan de Meyers heb ik uitvoerig geschreven; dit was de eenige brief, dien ik klaar had, voor de boot kwam. Nu moet ik nog schrijven aan Nico, Lida, Hanna, Jettie, Rogge, Koopmans, Gerard, Oom Hein. Wilt U deze zeggen, dat ik door onvoorziene omstandigheden tegen mijn wil genood­zaakt ben dit nog een maand uit te stellen. Maar dan zal ik ze ook kra­ken, dat beloof ik U.
Op dien brief van Gerard kan ik lang teren, daar staat veel wetenswaardigs in.

Wat aardig dat het pak uit Padang juist op St. Nicolaas aan­kwam. Wie zou dat zoo bezorgd hebben. Mevr. Noodt schreef er niets over. Het idee dat anderen zoo zorgen juist in mijn geest te handelen is meer dan prettig.
Er komen hier volgende maand twee venduties dan ga ik weer aan den gang want ik heb nog wat stoelen spiegel etc. noodig. Vooral als ik in dat huis kom, moet ik nog wat bijkoopen. Informeert U svp eens wat een goed sterk zeil kost, zooals vroeger op den zaal lag.
Men heeft hier meest matten op den vloer, sommige zulk een zeil, en dat staat keurig. De meeste huizen hebben hier witte muren. Dat huis van vE is behangen, dat tref ik.
Na de boot ga ik naar Talisse. Dan heb ik daar 's avonds de schoonste gelegenheid lang te schrijven. Ik snak ernaar; spoe­dig hoop ik het publiek van Menado eens uit te teekenen. Ik ben bedroefd, dat ik niet langer kan schrijven.
Daar fluit opeens de boot; de brief moet weg. Lieve Moeder een hartelijken zoen van Uwen

Dirk

met de groeten aan allen.
************


Talisse, 20 Febr. 1884.

Lieve Moeder, Zooals U uit bovenstaand opschrift ziet, ben ik op het oogenblik te Talisse en zit ik in den voorgalerij van den Heer Rijkschroeff aan U te schrijven. Het is lekker weer, niet te warm, de zee is kalm en de "Venus" die op 't oogenblik op de zee ligt, wiegelt zich zachtkens op de golven. Het uitzicht van hier is eenig mooi; ik heb nu nogal wat gezien; maar noch de schoone natuurtafereelen aan de oevers van de Rijn, Moezel of Saar, noch de Ourthe of de Maas, noch de Rhone of de Seine, noch eenig gezicht op de schoone Middellandsche Zee, noch de diepe indruk die de majestueuze kusten van Sumatra, Java of Celebes maken, kunnen wedijveren met dit bekoorlijke plekje. Zie ik recht voor mij uit dan kijk ik -langs de dichtbegroeide kust van Talisse- op het kleine ei­landje Kinabohoetan, dat in de onmiddellijke nabijheid ligt. Het is een laag eilandje, zooals bijna elk plekje grond in de tropen, geheel volgegroeid, en dat nu een liefelijken aanblik oplevert, nog verhoogd door de ring van goudgeel zand dat het plekje -als ware het een schilderij- met een vergulde lijst insluit. Recht voor het huis ligt de zee, echter niet onaf­zienbaar, zooals meestal, maar rondom ingesloten door land. Links ligt het trotsche eiland Banka, waarop in het midden een steile, dichtbegroeide bergrug zich hoog in de lucht verheft. Rechts de kleinere lieflijke eilandjes Ganga, Tindila, wier oppervlakte -minder eerzuchtig- zich slechts even boven de zee verheft. Rechts & links van Talisse als adjudanten haar zus­tereilanden, en recht voor haar, ver in het verschiet, de hoge bergen van Celebes, wier toppen zich in de wolken verliezen. Stelt U U daarbij voor de blauwe zee hier & daar gesierd met de witte zeilen der inlandsche prauwen -en de schitterende zon- dan kunt U begrijpen op welk een wonder­schoon plekje gronds Uw zoon op het oogenblik zit.
Zoo'n uitstapje naar Talisse is heerlijk, een opfrissching, een verversching, die van tijd tot tijd hoognoodig is. Het is pleizierig eens uit den dagelijkschen sleur te komen, eens wat anders te zien, dan altijd dezelfde menschen, en dezelfden omgeving. Denkt U nu niet dat het mij te Menado begint te vervelen, maar toch heb ik van tijd tot tijd een onbedwingbare verlangst naar huis, naar U allen. Het is nu eenmaal zoo, en goed is het ook, dat ik alleen geheel op eigen beenen sta, maar toch is mij dit nog dikwijls vreemd. Ik ben eigenlijk nog zoo weinig gewend geweest geheel alleen te staan, dat het mij wel eens drukt. Zelf alles te moeten doen, zelf alles te beslissen, op niemand geheel te kunnen steunen, ik ben het zoo weinig gewend geweest. Dat het voor de vorming tot man uitste­kend is, ik betwijfel het geen moment; maar toch is het verre van aangenaam. En als ik dan eens zoo'n moedelooze bui heb, dan denk ik wel, kom het is maar voorlopig en als mijn tijd om is of ik de duiten heb er voor, kom ik naar huis; maar dan maak ik mijzelf wel eens naar door te denken: hoe zullen na 5 jaar de omstandigheden zijn? Wordt mijn hoop dan verwezenlijkt dat ik in Holland mijn bestaan vindt? En ziet, lieve Moeder, dat is, wat mij dikwijls het meest beangstigt. Want ik kan mij diep ongelukkig voelen, wanneer ik wist, dat ik voorgoed aan Indië vast was. Lag Menado en de Minahassa ergens anders dan op Indië, het was een uitstekend land, maar dat vormt de schaduwzijde van het verblijf hier. De menschen in Indië zijn voor bijna het grootste gedeelte ambtenaren en dat maakt het leven er saai. Van jongsaf heb ik een aversie tegen ambtenaren omdat het menschen zijn, die bijna allen naar een vaste rang­lijst promotie maken, en dus een soort plantenleven leiden.
Maar ik wil U niet vergasten op een klaaglied over Indië en zijn gebreken; dat geeft geen nut. Genoeg; ik hoop er mijn tijd uit te blijven en er niet weer terug te komen. Laten we daaraan vasthouden en ons niet kwellen met vrees voor de toekomst. Is het eenmaal zoo ver, dan hoop ik ook dan weer mijn weg te vinden.
Wel vraag ik mij dan weder, als ik dan chef te Menado of te Gorontalo of ergens anders ben, zal ik dit dan maar zoo weg­gooien? En zal ik dan toch niet aan Indië vast zijn? Maar zooals gezegd: geen zorgen voor den tijd. In 5 jaar kan er veel gebeuren en de hoop mag niet opgegeven worden. Maar dat zeg ik vooruit, door U en door allen thuis moet steeds op mijn terugkomst gerekend worden, en er mag mij nooit den raad gegeven worden liever hier te blijven.
De tijd gaat gelukkig gauw voorbij. Ik ben nu bijna een half jaar te Menado en waar is dit gebleven? De eene boot volgt de andere op, daartusschen een reisje naar de bovenlanden of Talisse en de tijd snelt om. Zooals U uit de verslagen van de Tweede Kamer gelezen zult hebben, is de post op de begrooting voor een 14 daagsche dienst door de Molukken, verworpen; dit is een groot verlies; hoewel er nu beweerd wordt dat het toch door zal gaan. Hoe het zij, mettertijd komt het zeker en daarop gehoopt.
Maar om nu op een ander chapiter over te gaan, en tot Uw nut & vermaak, zal ik U een klein aperçu geven, hoe zoo'n reisje naar Talisse gemaakt wordt. Ik heb dit nu 4 keer gedaan; 2 keer met vEmbden en 2 keer alleen, zoodat ik nu ook kan mee­praten. Gewoonlijk trek ik 's morgens in de vroegte weg. In witte jas en witte broek, de kaplaarzen of eigenlijk beenstuk­ken om de kuiten en een grooten breedgeranden hoed op. Dan rijd ik krijgshaftig vooruit en mijn jongen ook te paard als mijn adjudant achter mij, wat natuurlijk bizonder chique staat. De weg is zeer afwisselend; dan vlak, dan tegen steile bergen op, dan diep in de laagte een ravijn door, dan voor klaterende bergstroomen dan door nette negorijen. Hoe schoon de natuur ook zij, zij geeft toch een gevoel van leegte. Men ziet geen menschen als van tijd tot tijd van inlanders; men komt nooit een Europeaan tegen, hoogstens nu en dan een Chi­nees. Slechts zelden is het land bebouwd, hier een rijstveld, daar een maisland, soms een koffietuin, dat is alles. Eeuwig zwijgend stil & somber ligt het land daar neer, steeds wach­tend op de hand van den ijverigen arbeider om haar te ontgin­nen.
Niet altijd tref ik goed weer. Deze laatste keer b.v. had ik bijna aldoor regen, en daarenboven nog een vrij lang oponthoud dat gelukkig goed afliep en waarover ik nu kan lachen. Ik zal U dit eens vertellen.
Ik was dan zoo ongeveer halfweg en mijn jongen -die mijn reiszak droeg- een goed eind vooruit. Ik steeg toen even af en hield zoolang mijn paard bij den teugel. Daar komt mijn brave Joël met een heel bedrukt gezicht aanrijden en vertelt mij op stamelende toon dat hij het sleuteltje van mijn reiszak in den modder heeft laten vallen, en niet terug heeft kunnen vinden. Dat was een akelige tijding. Wat heb je aan een tasch die niet open kan? Ik maak mij natuurlijk boos en in mijn boosheid laat ik even den teugel los.... Op hetzelfde oogenblik neemt Mies zijn vier pooten op en in vliegenden galop zie ik hem weghol­len. Daar sta ik ongelukkig, midden in de bergen zonder paard en een tasch die niet open kan! Dadelijk geef ik Joël bevel om te keeren en Mies achterna te rijden om te proberen hem terug te krijgen. Maar ziet, een ongeluk komt nooit alleen! Joël keert om, en verdwijnt eveneens zonder mij mijn regenjas te geven, dien hij droeg. Op hetzelfde oogenblik begint het te druppelen, ik heb geen beschutting, wordt nat--- en sta daar in de Minahassa als het toonbeeld van desolaatheid. Ik was zoo onthutst, dat ik op dat oogenblik niets beters wist te doen, dan bedaard te blijven, en maar uit wanhoop een sigaar op te steken.
Ik wachtte een oogenblik en gelukkig kwamen er menschen. Ik loofde een premie uit voor hem, die mijn paard terugbracht, en na een half uurtje smaakte ik het genoegen Mies -die zij tusschen de struiken te pakken hadden gekregen- terug te zien keeren. Maar nu was Joël er nog niet. Ik wachtte nog even, en ziet daar komt hij ook aandraven en brengt mij de welkome tijding dat hij het sleuteltje ook teruggevonden had.
Hoe het mogelijk is, begrijp ik nog niet, een klein sleuteltje op een modderigen weg terugvinden. Genoeg, het was er, ik had mijn paard en mijn regenjas terug, en lustig draafden we verder.
Ik sprak daareven van het krijgshaftig figuur, dat ik te paard met mijn jongen achteraan maakte. Niet altijd gaat het zoo deftig. Eens was ik met vEmbden gegaan, en verwisselenden we, zooals gewoonlijk, onderweg van paarden. Nu gebeurde het dat hij een flink groot paard kreeg en ik een akelig mager klein bonkje. Hij reed fier vooruit en ik sukkelde er achter­aan; we hadden wel wat van Don Quichotte & zijn makker, met dien verstande, dat ik meer op Sancho dan van Don Q. had. Zooals U weet ben ik nog geen enkele keer van mijn paard gevallen, hoewel ik al verscheidene vurige beesten onder mij gehad had. Ik zat dus doodrustig op mijn Minahassaasch bokje en gaf het weldra op vEmbden bij te houden, die er hard vandoor ging. Zoodoende kom ik aan een negorij, waardoor een mooie gladde weg liep. Nu of nooit, denk ik, en ik gaf mijn braven rossi­nant een paar flinke zweepslagen, druk hem de sporen in de zijden -en voort galoppeerde ik. Het was een klein beest, zoo dat mijn beenen bijna den grond raakten. U kunt dus begrijpen welk een edel schouwspel ik opleverde. Onder­tusschen was ik maar recht tevreden, dat het nu zoo goed ging, en rechts en links groette ik met nederbuigende vriende­lijkheid de negorij­bewoners en denk...... maar opeens komt mijn edel beestje aan een hem bekende woning, neemt een zwaai opzij af, ik ben er niet op bedacht en hoepla!ik wip het zadel uit. Daar lig ik nu, midden op de weg op mijn rug, de beenen in de lucht, de hoed van het hoofd, en om mij heen die brave Minahassers, die moeite hadden om hun lachen te houden om het zotte figuur, dat die toean blanda maakte. Ik ben nog nooit zoo boos geweest; nu rijd ik bijna elken dag op de beste & vurigste paarden en de eerste en eenigste keer, dat ik er af gegooid word, gebeurt dit door het misschelijkste inland­sche bokje dat er in de Minahassa is!
Aardig is het om Zondags weg te reizen zooals ik laatst deed. In elke negorij van eenige beteekenis vindt u een school & daarin wordt dan 's morgens door de inlandschen meester kerk gehouden. Komt men dan tegen 11 uur dan gaat de kerk uit, en U ziet al die menschen in hun Zondagspak. Merkwaardig is het, hoe vatbaar een Minahasser voor de Europeeschen beschaving is, wat zich ook in hun kleeding openbaart. Zoo zag ik onder hen een jongen dandy met een zwarte jas aan, heel deftig, en een hoogen hoed op(!) die met zijn meisje uit de kerk kwam en voor haar het kerkboek droeg!
Toen ik een anderen Zondag van Talisse terugkwam, en ik te Likoepang uit de prauw stapte, trof het mij werkelijk, nabij de kerk gekomen, een onzer oud-Hollansche psalmen te hooren aanheffen. Het trof mij, daar op het uiterste puntje van Celebes, waar ik op 10 paal in den omtrek de eenige Europeaan was, zoo'n blijk van beschaving te vinden. Echter ging spoedig veel van de illusie verloren. De schoolmeester, tevens predi­kant was de eenige die op dat oogenblik een paard voor mij te huur had en ik had weinig lust te wachten tot de preek uit was. Wacht, zei mijn jongen, daar weet ik welk raad op, en hij ging stilletjes naar den man toe. Deze liet de gemeente een psalm aanheffen, luide weerklonken de stemmen der vromen bij de stille zondagsrust.... en ondertusschen schacherde de domi­nee om zijn paard te verhuren. Ik bood ¦ 8,-, hij vroeg ¦ 10,- en nadat mijn jongen twee keer heen en weer geloopen had werden we het eens voor ¦ 9,-. Ondertusschen ging de gemeen­te maar door met psalm zoveel.
Maar geheel en al ging de illusie verloren, toen de voorgan­ger dezer christengemeente tegelijk door den jongen liet vragen "of er nog naaimachines in de toko waren".
U vraagt in Uwe brieven of deze christenbevolking nu ook chris­telijk in handel en wandel is, m.a.w. of de bedienden wel te vertrouwen zijn. Ik kan U hierop zeer geruststellend antwoor­den. In al dien tijd, dat ik hier ben, heb ik nog niets van mijn goed verloren; het is alleen maar de quaestie of men zelf den boel een beetje nagaat. Bv. mijn wasch behandel ik altijd zelf. Ik laat mijn jongen tellen, waar ik bij ben en laat het dan goed opschrijven; dikwijls komt U mij wel eens in de gedachten als U vroeger met Naatje de naaister ook aan de vuile wasch bezig was. Het lijkt wel op elkaar, alleen is mijn Joël een betere hulp dan Uw factotum & vertrouwde van vroeger. Die jongen doet van alles. Komt nu mijn schoone goed thuis, dan geef ik hem naald en draad en dan gaat hij repareeren alles wat kapot of gescheurd is. Mijn uitrusting houdt zich vrij goed; natuurlijk beginnen hier en daar wel slijtage te komen, maar daarvoor wordt ook op zijn Indisch gewasschen, en U moet niet vergeten, dat ik elken dag geheel schoon goed aantrek, dikwijls zelfs twee keer per dag, als het erg warm geweest is. Een heele uitgaaf was mijn beddegoed; dat hakte er nogal in; 6 spreien, 6 kussensloopen, 6 rolkussensloopen. Ik heb een groote ijzeren 2 persoons ledikant, dus er was nogal goed voor noodig. ook heb ik er 12 witte broeken bij laten maken, wat ook nogal geld kostte!
Ik ga steeds voort mij in te richten. op de laatste vendutie hier heb ik weer voor ca. ¦ 50,- gekocht; o.a. een nette sopha voor mijn slaapkamer, een paar spiegels met ver­gulde lijst en verder vele ornamentjes etc. Ik heb o.a. een manie voor klokken, waarvan ik al meer dan genoeg bezit. In mijn kantoor hangt een mooie regulateur.
Hartelijk dank voor de bezending per "Cito". De lange pijpen & tabak zijn een welkome verschijning. Ze zullen echter wel lang duren, want ik rook tegenwoodig weinig. Het heerlijkste van alles was die ouderwetsche blikken trommel; dat zijn dingen die hier goud waard zijn, om een & ander te bewaren. Het horloge heb ik niet noodig, want mijn gouden blijft steeds uitstekend gaan en er mankeert niets aan. Ik heb het daarom verkocht voor ¦ 22,50. Ik hoop dat er wat aan verdiend wordt, want U geeft niet den prijs op.
Grappig was mijn verbazing toen ik de douche ontpakte. Ik had mij voorgesteld een stortbad te krijgen en dus aan een om­vangrijk voorwerp gedacht. Daar vind ik nu dat kleine koperen kraantje, dat in de kist zoo goed als verzonk, en ik bijna niet kon vinden. vEmbden lachte mij hartelijk uit, want ik had steeds met veel ophef over mijn "stortbad" gesproken! Van de gymnastiekwerktuigen zou ik wel gebruik maken, als ik maar wist waar ze op te hangen. Binnenshuis gaat moeielijk en als ik buitenshuis zou gaan zwaaien en slingeren en zweven, zou heel Menado uitloopen niet alleen, maar ook mijn prestige tegenover de inlanders weg zijn. Verbeeld U zoo'n troepje Mina­hassers met open oogen en gapende monden staan kijken naar de "toewan blanda" die daar hoog in de lucht allerlei akrobati­sche toeren uithaalt.
Ik ben nu helaas definitief voorgedragen tot officier van de schutterij. Dit is een lastig geval om de duiten. Zoo'n uni­form kost een bom geld. vEmbden heeft indertijd voor de zijne te Soerabaya over de ¦ 200,- betaald. Gelukkig kon ik door vertrek van den officieren het zijne goedkoop overnemen. Hij vraagt ¦ 100,- ik bied ¦ 75,- de waarheid zal wel in het midden liggen (ik heb het voor ¦ 85,- gekocht en reeds betaald, nu ben ik lens).
Tot mijn groot leedwezen is Swaab, kontroleur alhier, de oom van de Meyers, vanhier overgeplaatst naar Kema. Dit is een aanloop minder voor mij. Aan den anderen kant is het ook wel weer eens een uitstapje. Kema ligt van hier als Leiden van Amsterdam, iets minder; nu ga ik b.v. Zaterdagsmiddag weg te paard en kom Maandagsmorgen terug; dit is wel eens aan aardige afwisseling. Zijn opvolger is ongetrouwd; gelukkig weer een jongmensch meer; dit is wel een geschikte vent, en een aan­winst voor de conversatie, die hier nog vrij beroerd is.
Maar nu moet ik U vertellen van mijn groote reisplan. Voor eenige dagen is de "Cito" hier gekomen en zal dit schip na aankomst van de mail vertrekken. Na eenig overleg hebben vEmbden en ik het noodig geoordeeld, dat er iemand meegaat, in den geest van supercargo, en nu ben ik daarvoor natuurlijk bestemd. Van hier gaan we naar de Domosil-baai, op de noord­kust tusschen Amarang en Kwadang, om daar op Poeloe Tiga te laden. Vandaar terugkeerende langs Menado naar Gorontalo, zullen wij daar gaan laden. Vandaar hoop ik een schip te expedieeren om dan met de mailboot van Gorontalo alhier terug te koomen.
Dit kan een interessante reis worden. Ik zal veel nieuws zien & ondervinden en ben benieuwd hoe ik mij in die geheel vreemde toestanden moet houden. Alleen den naam van "supercargo" komt mij al zoo gewichtig voor. Ik herinner mij nog wel hoe ik, als kind, in de boeken van Andriesje enzoo met graagte van derge­lijke zaken las, en mij van een supercargo een heel eigenaar­dige voorstelling maakte, en nooit dacht, dat ik het zelf eens zou moeten leveren.
Maar alle gekheid op een stokje; als het mij een beetje meel­oopt, dan kan deze reis mij veel goed doen. Natuurlijk hangt er veel van af, hoe men zich houdt etc. Maar er komt toch ook veel geluk bij. Tref ik het nu goed, dat ik gelukkig ben in mijn operaties en er wordt veel geld aan den lading verdiend, dan ben ik natuurlijk de man. Heb ik "pech" dat er weinig of geen verdienste op overschiet, dan wordt er allicht gezegd "hij heeft het toch niet zo bar goed opgeknapt" Enfin, wij kunnen hier niets meer dan onzen best doen; daarvan is men dan ook overtuigd in Amsterdam, hoewel de menschen niet kunnen nalaten in hoofdzaak naar de resultaten te kijken. Zijn deze nu in mijn geval goed, en heb ik altijd een vrij stevig point d'appui".
Financieel is het een zeer voordeelige reis voor mij. Ik blijf twee maanden uit en mijn tractement gaat door; maakt ¦ 450,-. Aan Ros zal ik niet meer betalen voor huishuur en het bergen van mijn meubels etc. dan ¦ 50,-, rest ¦ 400,-. Rekent U nu daarvan af mijn doorgaande onkosten, zooals contributies Societeit, leesgezelschap, straatverlichtingbelasting etc, dan blijft er toch vrij aardig wat over!
Aan boord zal ik het mij zoo prettig mogelijk maken. Mijn onafscheidbare Joël gaat natuurlijk mee. Ik ben nu al lang genoeg in Indië om niet meer buiten een bediende te kunnen! Verder neem ik wat wijn mede om geen gebrek te lij­den! Natuurlijk mijn geweer en verder moordgereedschap ook. Op Poeloe Tiga moet een mooie jacht zijn; ik hoop nu toch eens een wild zwijn of een hert te schieten. In ieder geval zal ik wel veel vogels het moordend lood in de schoongevederde huid zenden; dan zijn de veeren goed voor de verzameling, die ik voor Hanna aangelegd heb.
Verder gaat er natuurlijk een hoop papier mede en zal ik wel eens flink wat "zusammen schmieren". Wellicht dat ik ook nu eens gelegenheid heb een artikel over de Minahassa uit te broeden, geschikt voor de een of andere krant.
Hoe het zij, deze reis valt erg in mijn smaak. Ik heb er niets tegen eens uit de Menadoneesche sfeer te komen, en eens gedurende twee maanden niets met vervelende harrewarrerijen en kleingeestige kijf-perkara's te doen te hebben. Ik heb er niets op tegen op zee wat frissche zeewind te happen, en daardoor herinnerd te worden aan die heerlijke reis met de "Amalia". Ik heb er niets tegen eens op "wildzwijnen & herten" te gaan jagen en eens nieuwe landstreken te zien. Ik heb er niets tegen in dien tusschentijd een kous van ¦ 300,--¦ 400,- te maken en last but not least ik heb er niets tegen zelfstandig er eens op uit te gaan, en wellicht mij te onderscheiden.
Wat ik er dan wel tegen heb? Dat ik 2 maanden van de wereld afgesloten ben en geen brieven kan krijgen!!! U moet U dan ook prepareeren met de volgende mail geen brieven van mij te krijgen en U niet noodeloos ongerust maken misschien. Over een maand zit ik waarschijnlijk op Poeloe Tiga, wanneer ik dan misschien de mail voorbij zie stoomen, zal dat een hatelijk gezicht zijn, dat ik dan nog zoolang moet wachten op mijn brieven. Dus volgende maand niets, maar daarop hopenlijk een dik pak met mijn reisavonturen.
Ik heb op de vendutie bij Swaab een lange luierstoel gekocht, zogenaamde rotting-rustbak. Dit is heerlijk om aan dek te slapen. Verder neem ik een kleine apotheek mede: Chinine, astor-oil, spijkerbalsem, drank; misschien komt dat mij eens eens van pas; ik heb er tot nu toe nog niets aan gehad!

11 Maart.

Zooeven is de mail gekomen, weer met een heerlijk pakket brieven; namelijk van U een dd. 11 Jan., Hanna, Lida, Jettie (zeer amusant met teekening die al in mijn kamer prijkt), Gerard -zeer uitvoerig en hoogst interessant- de 4 Meyers - met een amusante beschrijving van Cato van het ontbreken van een getuige bij Sophie's trouwen, vraagt U hun daar eens naar- Rogge -uitvoerig maar ietwat sentimenteel, lach niet Jettie- Eduard -vermakelijke reisbeschrijving- Pirsch -kort & aan­doenlijk- Mevr. Noodt -eenvoudig & hartelijk- Poppy v.d. Hout -naïef- Herman Scheltema-opgewekt- Adrien Koopmans -leuk.
Dus een hoop lectuur waarvan ik mij aan boord van de "Cito" veel pleizier voorstel, en waarop ik dan aan allen eens uit­voerig kan antwoorden.
Met Uw langen brief ben ik weer erg in mijn schik, al zijn de berichten niet allen even opwekkend. De toestand bij Chr., die donkere onweerswolk in de familie, is werkelijk niet opbeu­rend; van harte hoop ik dat de reis van Gerard en tante Sophie eens een flinken reddering teweeg gebracht moge hebben, en dat de toestand eens weer gezond moge worden. Ook die quaestie met Dams is onpleizierig. Wat heeft die toch steeds een "pech" in al zijn ondernemingen. Hij heeft nu echter het kapitaal van den ouden heer achter den rug als een steuntje, en met finan­cieele steun is veel te doen. Wanneer ik later eens het voor­recht mocht hebben ook over een flink kapitaal te beschikken, ben ik geborgen met de kennis, die ik nu opdoe. Ik betrap mij er wel eens op, dat ik weinig lust heb nu al terug te gaan; ik denk wel eens bij mijzelf "wanneer er nu eens bericht kwam, dat ik om de een of andere reden terug moest, hoe zou je dat vinden" en dan antwoord ik gewoonlijk "nog niet". Want, hoe sterk mijn verlangst ook steeds blijft, hoe akelig zoo'n bui van heimwee is, wanneer ik nu al terugging, zouden al mijn opofferingen vrijwel voor niets geweest zijn. Eerst dàn kan ik met een gerust hart Menado vaarwel zeggen, wanneer ik kan wijzen op ontegensprekelijke vruchten van mijn werk. Zoodra ik tegen de M.H.V. kan zeggen "dit hebt jelui aan mij te danken" ben ik vrij man. Vóór dien tijd niet!
Wanneer ik wat geluk heb -wie kan buiten de hulp van de for­tuin?- zal dit ook wel komen. Mijn gaan naar Gorontalo met de "Cito" is de eerste stap; heb ik bij deze onderneming geluk -waar veel kans op is, als Gerard zijn best doet- dan ben ik de aangewezen man om de uitbreiding van zaken naar dien kant te bezorgen, en wellicht verhuis ik dan over enigen tijd naar Gorontalo, om daar als chef op te treden. Dit is echter nog een diep geheim plan, waarover met niemand gesproken mag worden, omdat men mij anders eens mocht vooruitloopen. Heb ik dan eenige jaren met succes gewerkt en den buik vol van Indië gekregen wat wel na 5 jaar het geval zal zijn, dan kom ik terug en zal ik eens zien of er thuis nog niet wat te verdienen is. Ik ben met een beetje tevreden; als we maar weer samen kunnen zijn; als ik niet alles alleen hoef te slikken en alleen van hoef te genieten, zooals nu; als ik weer vanouds met U alles samen mag deelen, Moge de Hemel dit zoo geven!
Ik wil nog aan den anderen schrijven, dus voor heden basta! Zooals gezegd, hoe gaarne ook - ik kan U met de volgende boot geen brief sturen, omdat ik dan op Poeloe Tiga zit; een uit­hoek, waar nooit een boot komt: Tot over twee booten dus! Houdt U U zoolang goed, en krijgt U een stevigen zoen van
Uw Zoon

Dirk.
******************

Menado, 14 maart 1884

Lieve Moeder,

Ik kan het idee niet verdragen, dat er op Uw verjaardag geen brief van mij zou zijn, want nog nooit heb ik op dien dag gemankeerd, en het zou voor mij een onaangenaam gevoel zijn, als ik nu -den eersten keer, dat ik van huis dien dag door­breng- geen acte de presénce kan geven. Ik hoop dan ook, dat U dezen brief zooals ik dat bedoeld heb, 's morgens bij het ontbijt op Uw bord vindt liggen.
Dat ik op dit oogenblik nu niet zelf er kan zijn, om U met een hart vol dankbaarheid een verjaardagszoen te geven, is een feit, lieve Moeder, waarvan wij de diepe betekenis reeds lang gevoeld hebben, en nog lang zullen voelen. Met den blijmoedi­gen vertrouwden geest waarmee U de zaken steeds opneemt, en wat ik van U geërfd heb, moeten we ook dit feit beschouwen. 't Was geen dwang nietwaar? die mij noodzaakte het ouderlijk huis te verlaten; uit vrijen wil ben ik gegaan, uit vrijen wil hebt U mij laten gaan. Wij beiden -en velen met ons- hebben den stap lang overwogen, en dien toen met ons volle bewustzijn gedaan. En nu, nu het gebeurd is, nu ik mijn nieuwe leven, nieuwe werkkring ingetreden ben- hebben we ook weder groote reden tot dankbaarheid, omdat ik tot nu toe zoo weinig teleur­stelling ondervonden heb.
Welnu, waarom dan nog gemord?
Omdat er behalve de redeneerende stem van het verstand nog een andere stem in de mensch spreekt, die van het hart, en die nooit, ook door de verstandigste redeneering, verstomd wordt­. En die spreekt luide bij ons, nietwaar Moeder? Ik voel het diep in al zijn omvang, wat het zegt, mijn lieve brave Moeder, die ik boven alles op aarde vereer, niet meer dagelijks te zien, te spreken, haar niet meer in alles om raad te kunnen vragen, soms te geven....
Maar halt! op dezen dag past het niet, U treurig te stemmen. Integendeel, blijdschap & dankbaarheid past ons, dat U deze dag weer jong van hart en jong van kracht kunt vieren. Moge God geven dat dit zoo blijft! Moge God geven dat ik Uw 50sten verjaardag weder bijwoon, zooals we dat zoo vurig hopen, moge ik U dan als de oude terugvinden, en U mij dan ook weer als de oude herkennen, en moge een hartelijken innnigen zoen het bewijs dan leveren, dat waar we ook zijn -hoe ver de afstand zij- hoe vele zeeën en bergen ons ook scheiden, de liefde tusschen Moeder & Zoon nooit, nooit verflauwd!
Ik wensch nog op andere meer stoffelijke wijze te toonen dat mijn gaan naar Menado nog een andere lichtzijde heeft, en dat is, lieve Moeder, dat ik in staat ben U inliggend een bankje te sturen als verjaardagscadeau, om U eens van den zomer recht veel te doen genieten. Vergun mij, dat ik bij dit present een conditie stel, die U bepaald moet opvolgen, wil U mij niet een groote teleurstelling berokkenen; dat is, dat dit geld be­paald niet in het huishouden gebruikt mag worden en op zoo'n manier verdwijnen, zonder dat mijn weet waar het blijft. Was ik niet weggegaan, dan had ik van den zomer U af en toe een pleizier­tje kunnen doen; nu ik er niet ben moet dit toch gebeuren, zoo het kan, nog meer.
Mijn bepaalde wensch, zooals het gebruikt zal worden, is deze: van den zomer, als de huisgenooten vertrokken zijn en iedereen uit logeeren is, sluit U op een goeden dag Uw huis, en stapt met Hanna en Jettie naar het station. Alledrie hebt U werke­lijk een verzetje hoognoodig na een vrij eentonigen winter en daarom neemt U een kaartje naar Nunspeet, het Gooi, Bloemen­daal, Apeldoorn, Oosterbeek (dan kunt U met mevr. vEmbden kennis maken), of zoo, hangt alle zorgen en muizenissen aan den kapstok en gaat eens een dag of acht of veertien van de heerlijke buitenlucht genieten. Weliswaar heb ik Jettie be­loofd haar naar Christine te laten gaan, maar ze heeft er waarschijnlijk niets op tegen dit met een logeerpartijtje in Gelderland te verwisselen. 't Is mij natuurlijk ook goed, wanneer U alle drie eens naar Merzig gaat, wat volgens mijne berekeningen juist met ¦ 100,- gedaan kan worden.
De hoofdzaak is, dat U van den zomer met Uw drietjes eens minstens voor een week uit de stad gaat en zoodoende eens een flinke opfrissching krijgt. Blijft er van het geld dan nog wat over, dan kunt U dit altijd nog gebruiken.
Ik hoop van harte dat U op deze wijze een pleizierige zomer hebt, en ik twijfel niet of Hanna en Jettie zullen U bij het beramen van het reisplan flink terzijde staan.
Wanneer het mij goed blijft gaan, hoop ik U elken zomer in staat te stellen zoo'n uitstapje te maken..
Ik brand van verlangen om te hooren, waartoe U gedecideerd hebt.
Nu, lieve Moeder, over eenige dagen zal de mail wel aankomen, en daarmee uitvoerigen berichten. Tot weerziens dus! Vandaag komen zeker de broers en zusters eten en hebt U zoodoende een gezelligen familiedag. Hoe gaarne ik erbij zou willen zijn, ik ben weer helemaal opgefleurd door het idee dat U nu eens een prettigen zomer hebt.
Houdt U goed, lieve Moeder, en zorgt U maar als altijd ver­trouwend en welgemoed te blijven, in de hoop op een spoedig wederzien, evenals
Uw innig liefhebbende Zoon

Dirk.
*******************

Menado, 14 maart 1884

Lieve Moeder,

Hoewel gisteren de mail pas vertrokken is, en ik dus bitter weinig stof meer over heb, wil ik toch nog een brief voor U achterlaten, omdat ik het idee niet verdragen kan, dat U twee maanden zonder bericht zoudt zitten. Ik schrijf dezen den dag van mijn vertrek met de "Cito" en kan U dus niet veel nieuws mededeelen. Straks zal ik mijn goed laden, welke bagage wezen­lijk wel op een landverhuizers boeltje lijkt, zoo veel neem ik mee. Ik moet natuurlijk op alles bedacht zijn, omdat ik onder­weg nergens een toko of winkel voorbijkom. In de eerste plaats mijn rotting rustbank, omdat de hut in de kajuit mij te klein en te warm is; dan een stoel; een kist wijn; een mand selters­water; mijn hutkoffer, dat koffertje dat Fritschy in Keulen gekocht heeft (de jongen had er verstand van, want het is uitsteekend) mijn geweerdoos; mijn revolver­doos; een kistje patronen; mijn plaid met stok + parapluie (voor de koude nachten) een kist bier; een koffertje, wat ik nog gekocht heb; een kist met boeken, en diversen, zooals Castorail, Bleekers­drank, Chinine, spijkerbalsem, goudvlies; en pleister, Eau de Cologne, eenige blikjes Groenten, Schoen­smeer, een sigaren­kistje met diversen, zooals scheergereed­schap, waarlooze knoopjes, garen, band, spelden & naalden. Verder papier, pen, potlood, inkt, speelkaarten etc. etc. U ziet, dat het op reis gaan hier nog heel wat anders is dan in Europa; daar neemt men alleen het hoognoodige mee; hier van alles, omdat men op alle eventualiteiten bedacht moet zijn, & men leelijk gesjochten is, wanneer een of andere kleinigheid ontbreekt, die toch hoognoodig is. Mijn brave Joël is er zeer zenuwachtig onder, in tegenstelling tot mij, die altijd bedaard blijf. Het is de eerste keer dat hij uit de Mina­hassa gaat, en dus voor de andere bedienden een persoon van groot gewicht. Ik kan mij al zoo voorstellen, wanneer hij in zijn negorij terug komt, en dan 5 paal in den omtrek de groote man is, als bediende van den Toewan, die zulke verre reizen doet. Ik heb zelf het gevoel van een soort detachement-commandant van suppletietroepen; ik krijg 25 man onder mijn bevel en is deze kompanjie als volgt ingedeeld.
Kommandant: D.H. de Vries, 2e luitenant bij de schutterij.
Particuliere adjudant v/d Kommt: Joël Sander
1e luitenant: Hendrik Hartman, mandoer bij de M.H.V.
Sergeant-majoor: meneer Johannes Gratio, een Spanjaard van de Philippijnen, die hier eens aangespoeld is als matroos of zoo.
Officier van de Administratie: Koë Tja Nu met Nga Ho Tjeng­ting als klerk. Restant: gemeenen.
Met dezen hap ga ik op Poeloe Tiga Ebbenhout laden, en denk met zulk een uitstekende manschappen wel gauw op te knappen. Wat zeit U nu van Uw zoon. Is dat niet hier een persoon van gewicht?
Het is een heele soesa geweest om alles klaar te maken. Ik heb alles wat ik van kleine stukken bezit in mijn kast gepakt en mijn bed uit de kamer genomen, de matras in de toko geborgen en mijn tafels en stoelen etc. in de binnengalerij bij Ros gezet. Ik kan dus met een gerust hart vertrekken, en mij geheel aan de genoegens van een zeereisje toegeven.
Het heeft allen schijn goed weer te blijven, zoodoende zal mijn huid, die nu eenigszins gebronsd begint te worden, weer eens den appelrooden tint krijgen, als altijd, wanneer men op het water geweest is.
Nu lieve Moeder! Spoedig krijgt U uitvoerig bericht van mijn reis; tot zooolang blijf ik als altijd

Uw liefhebbende Zoon
Dirk.
****************

Celebes Zee, april 1884.

Lieve Moeder,

Schrikt U niet van het kolossale formaat brief dit keer, maar ik heb geen ander op het oogenblik en moet het dus hiermee doen. Trouwens het is beter te groot dan te klein formaat; des te langer kan de brief worden. En nu ter zake!

Mijn vorige brief werd geschreven op den ochtend van den vertrekdag van de "Cito", en weet U dus tot zoolang mijn wedervaren. Diezelfden avond gingen wij met een fiks briesje onderzeil. Ik had bij Ros mijn boeltje allemaal ingepakt & bezorgd, behoorlijk voor den assurantie gezorgd (verbeeld U dat het eens verbrandde) en was dus los van Menado! Bij vEmb­den was ik nog even, speciaal om Mevrouw te bedanken, die een kostelijken eend aan boord had laten bezorgen, terwijl zij ook nog voor een mandje keurige aardappelen gezorgd hadden. Zulke attenties zijn zoo pleizierig om te ondervinden!
Toen ik den volgenden morgen opstond, was Menado reeds uit het gezicht en begon ik mij dus zoo'n beetje in te richten. Ik had echter er niet op gereekend, dat de levenswijze aan boord natuurlijk niet op Indische leest geschoeid is, en nu kunt U niet begrijpen hoe vreemd die overgang van de Indische op de Europeesche levenswijze is. Men merkt nu tevens ook hoezeer de eerste hier in dit klimaat te verkiezen is, en aangenaam is. Ik heb dan ook een formeel "akklimatisatieproces" weer moeten doormaken! Ik was nu bijvoorbeeld om 6 uur opgestaan en op dek gaan zitten; men is dan in Indië gewoon een kop koffie te drinken, en nu kon ik gelukkig hier ook koffie krijgen. Nu zijn wij weliswaar in Menado in dit opzicht verwend, omdat de koffie daar de beste soort van alle is. Maar zoo'n recht gootwater als ik nu kreeg, had ik niet geproefd, sinds.... ik uit Holland ben. Het was van die gekookte koffie, die mij deed denken aan de vierde editie van zekeren koffiepot in Amster­dam, die den avondmaaltijd van zekere familie opluister­de. ook bracht het mij in herinnering dat bruine Jacobakanne­tje van de tantes, die terecht zoo beroemd zijn voor hun koffie & thee (Nico beweert altijd ook voor hun fijne wijnen). Enfin! op den nuchteren maag smaakte het niet, en zoo begon ik al dat arti­kel uit de Indische levenswijze af te schaffen. Ook was er geen gelegenheid tot baden, zoodat ik ook dit moest afschaf­fen, iets, wat ik sinds Port Said geregeld tweemaal per dag doe. Inderdaad miste ik dit, want die Indische ochtenden zijn heerlijk. Om 6 uur op, koffie, wandelen, lezen of zoo, baden, aankleden, ontbijten, om 8 uur naar kantoor. Nog grap­piger was het onderscheid met het middagmaal. Zooals U weet, gebruik ik dit om 2 uur, als ik van kantoor kom, ga dan om 3 uur wat rusten tot 4 of ½ 5, en daarna weer een bad. Zood­oende gaat de grootste hitte voorbij, zonder dat men het merkt. Aan boord wordt echter om 12 uur gegeten en in plaats van de luchtigen rijsttafel, goede warme, degelijke winterkost; b.v. erwten­soep, boonensoep, gekookte gort met stroop, grutje, welk laatste gerecht, merkwaardig genoeg! door stokvisch gevolgd wordt. Zoodat deze twee dingen, waarvan ik a part veel houdt, tesamen een allerakeligste combinatie maken. Het vleesch wisselt af tusschen zoutvleesch en spek. U begrijpt hoe vreemd dit smaakte en al kan ik er dikwijls naar watertanden, er hoort voor alles een koude winterdag bij, wanneer de zon op 't hoogst staat bij een brandende tropische hitte, deugt 't niet. Om 3 uur eten ze waarachtig alweer, koffie met beschuit, terwijl om ½ 7 ten avond gegeten wordt, wat niet, zooals aan land, uit soep, vleesch, groenten & aardappelen bestaat, maar uit roggebrood, zoutvleesch & thee (genre alsboven). U be­grijpt dat ik dus de eerste dagen bepaald noodig had om te wennen, al wijzigde ik dit menu eenigszins door hetgeen ik meegenomen heb. Ik ben nu ca. 1 maand aan boord, en geheel gewend aan alles. Merkwaardig is het, hoe de gewoonte toch aan alle mogelijke & onmogelijke dingen doet wennen, en is dit wellicht een der grootste voordeelen van reizen, dat men zich onder alle omstandigheden leert schikken. Wanneer iemand gewoon is om b.v. in Holland te reizen, waar men op elken plaats elke invallende behoefte kan bevredigen, eens plotse­ling naar Menado overgeplaatst werd en dan eens naar Talisse moest trekken, zou hij raar opkijken, wanneer hij niets anders dan wat droge rijst, een pisang of kokosnoot onderweg kon krijgen, en daarmee nog blij moest zijn ook!
Het eenige wat mij aan een soort pleisterplaats deed denken, was op de terugreis van Tondano; daar was aan den weg een bamboezen hut, waar men voor een kleinigheid een glas (dit is te zeggen een kroes van bamboe) sagoweer-palmwijn kon krijgen. Een aequivalent dus voor het zoozeer vermiste glas bier!
Zoo schrijvende komt mij in de gedachte de uitgebreidheid of liever publiciteit die u aan mijn eerste brieven gegeven hebt. Al is dit zeer vleiend voor mij, lieve Moeder, en ben ik dankbaar voor de belangstelling in mij, zoo moeten we toch liever tot gewoonte houden, dat ik naar huis schrijf. Bij het schrijven van mijn brieven, stel ik mij altijd voor, dat ik alleen aan u schrijf, hoewel ik natuurlijk niets anders ver­wacht, dan dat de huisgenooten er ook mee bekend worden, en dat U aan enkele vrienden die er zich voor interesseeren, wel wat meedeelt. Alleen mijn brief uit Port-Said had de vorm van een zendbrief, hebt U liever dat ik deze vorm gebruik, met genoegen!
Echter zit ik liever zoo met U te praten over alles wat mij in de gedachten komt, dit is veel prettiger, dan dat ik telkens moet denken meer algemeen te blijven. Mijn brief uit Batavia was niet met het oog op 't publiek geschreven, als ik mij goed herinner, zoodat Veenstra b.v. waarmee ik toch niet intiem ben! er minder mee noodig had. Echter laat ik het geheel aan U over wat U er mee doen wilt, en kunt U zelf dit het beste beoordelen. Te groote publiciteit is echter mis­schien minder gewenscht?
We hadden naar Doemisil, wat geen groote afstand is, geen vlugge reis, namelijk 5 dagen. U kunt U niet voorstellen, hoe vervelend een stilte op zee is, wanneer de zeilen slap neer­hangen, het schip niet gestuurd kan worden en alles brassen, wenden, vergeefs is. De kaptein is ontevreden, knorrig.
Kijkt met een boos gezicht naar de lucht
En terwijl hij uit verveling eens zucht
Zegt hij met een gezicht zeer beducht
"Er is niet de minste spoor van een zucht
in deze totaal ingeslapen lucht".
Wanneer dan Tollens' versregel U in de gedachten komt
"Zij zetten zeil op zeil en zijn op zee verdwenen" terwijl alle zeilen werkelijk bijgezet zijn, en men toch op dezelfde plaats blijft liggen, ziet men op treffende wijze het onder­scheid bevestigd tusschen het poëtische van de poëzie en het prozaïsche van het proza!
De stuurman vooral was zeer ongeduldig; de goede man is eerst kort getrouwd en nu kreeg hij in Menado het bericht, dat hij weldra het geluk zal hebben, vader te worden. Er is nu echter nergens meer gelegenheid brieven in ontvangst te nemen, zoodat de man eerst bij zijn aankomst in Amsterdam kan hooren hoe het afgelopen is. Denk U eens, dat duurt nog vijf maanden! Ja, en nu wordt notabene! het zeeleven nog door schrijvers en dich­ters (die meestal nooit een stukje zee gezien hebben) zoo hoog opgevijzeld, en zou "Janmaat" zich niet pleizierig voelen, wanneer hij den bodem van zijn schip niet onder zijn voeten heeft; alles larie! hoe dichter ze bij huis komen, hoe plei­zieriger zij zich voelen. Enfin! ik neuriede maar bij mijzelf
"En hoerah! hoerah! het zeemansleven
"En dat zal ons genoegen geven
"En 't is tot nut van 't alge­meen!" (dit laatste alleen is waar) een deun, die op Menado populair is.
Te vergeefs stelde ik voor om eens met de blaasbalg in de zeilen te blazen, eens aan de mast te krabben of van achteren met de sloep te duwen, we maakten niet meer dan drie mijl per dag, terwijl de "Amalia" steeds tien in de nacht liep! Einde­lijk werd ik ook aangetast door de algemeene ontevredenheid en ondervond ik een stemming van heimwee, ontevredenheid, melan­colie, zwartgalligheid, die ik van harte hoop, dat nooit weer terugkomt. (terzijde: deze is nog niet teruggekeerd op 8 mei.) Zooals U weet, ben ik een onverbeterlijk optimist, en al heb ik op Menado soms wel een bui van verlangst naar huis of verdrietigheid, er is daar afleiding genoeg te vinden; bovendien zijn het daar allen lotgenooten die alle denken "make the most of it", terwijl de lui aan boord blij zijn, dat ze spoedig Indië den rug kunnen toekeeren, en den dag al uitrekenen dat ze rustig en wel in 't Oosterdok liggen, met de tram naar de Dam rijden, en zich verlustigen in de schoonheden van Amsterdam, hetgeen voor mij, banneling, natuurlijk een beroerde Tantalus is. Genoeg! Er kwam spoedig een fiksche bries opzetten, die het schip vooruit en alle muizenissen wegblies, en weldra lagen we behouden in de baai van Doemisil.
Dit nu is een bekoorlijk plekje: rondom hooge bergen, dichtbe­groeid vanaf de kruin tot aan het uiterste puntje van het land, zoodat de golven de stammen der sierlijke possi-possiboomen zacht kabbelend besproeien. Merkwaardig, dat de groeikracht der natuur zoo sterk is, dat zelfs de boomen in het zoute water groeien; vergelijkt U hier eens mede de zandige kusten der Noordzee! Een eilandje in de baai gelegen maakt hier een aardig effect in het blauwe water, en alles te zamen vormt een schoon, tropisch kustgezicht. En toch zal zoo iets U niet zoo in vervoering brengen, als bijvoorbeeld de heerlijke natuurta­fereelen aan de oevers van Rijn of Moezel; wat hier ontbreekt is leven, bezieling, menschen. Uren in den omtrek woont alleen hier en daar aan de kust een eenzame visscher; het binnenland is totaal onbewoond. Wanneer men 's avonds aan dek gezeten de heerlijke geuren opsnuift, die de landwind medevoert (het herinnerde mij onze aankomst te Padang) en gij daarin de blijken van de vruchtbaarheid van 't land bemerkt, treft U, de ongelijkmatige verdeeling van den mensch over den aardbodem. Hier eene opeenstapeling van menschen, daar geen levend wezen te bekennen; hier een vinnige strijd om elk stukje brood, daar de voedingsmiddelen slechts gebruikt door de dieren des wouds. Hoezeer is de wereld toch nog in zijn kindsheid, en hoe on­uitputtelijk zijn nog de bronnen van bestaan.
Laten de socialisten, in plaats van verdeeling van goederen te vragen -treurig bewijs van krachteloosheid- liever zorgen voor een flink, energiek, menschenras!
Van Doemisil heb ik U weinig te vertellen. De partij Ebbenhout daar is gekapt door van elders geïmporteerde koelies, en werd ook door mijne medegebrachte koelies geladen. Dit was een internationaal troepje. Manillareens, Amboneezen, Ternatanen, Sangireezen, Minahassers, Chineezen, Papoeas, in 't kort een uitstekende gelegenheid voor antropologische studie! Het mengelmoes der talen was ook grappig; die lui hebben allen hun eigen taal; bovendien las ik een Engelsch boek, schreef Hol­landsch, sprak Duitsch met den kaptein en Maleisch met het werkvolk. Joël hoorde de zeelui Deensch spreken en den Manila­rees Spaansch met den stuurman. Als dit nu geen internationale verzameling was, weet ik het niet!
Het is jammer, dat het niet mogelijk is, in zoo'n dichtbe­groeid, tropisch bosch in te dringen. Aan land bepaalde ik mij dus tot baden in de rivier -heerlijk kristalhelder water- en tot schieten, waar ik wat onder schot kon krijgen. Het is een wreed, maar toch een eigenaardig genoegen; men hoort of ziet een papegaai of duif; sluipt nader tot hij onder schot komt, mikt, - pang! en hij valt neer. Vele papegaaien, goudduiven, watervogels, etc. heb ik laaghartig vermoord, en zoodoende een smakelijk gerecht aan onze tafel bezorgd. Vele apen heb ik ook gezien, maar hoe ik er ook op loerde, zij waren mij te slim af. Wanneer zij U ontdekken, hoort men op eenmaal een ge­schreeuw, op verschillende plaatsen herhaald, en weg is de heele bende. Waarschijnlijk zetten zij schildwachten uit die de anderen dan waarschuwen. Ook zwijnen heb ik niet kunnen krijgen. Er was anders een mooi plekje. Dicht aan de kust stond een troepje kokosboomen, en op de afgevallen klappers azen zij natuurlijk, daarbij ligt een groote omgevallen boom, die echter hoewel horizontaal liggende, toch weer wortel geschoten heeft. Diens takken bieden nu een mooie schuilplaats aan, en daarin heb ik mij verstopt. Ik moet echter eerlijk bekennen dat ik niet het geduld heb, om mij een uur of langer onbewegelijk te houden; zoodoende heb ik mij, of te veel bewogen, of wel, ben ik te vroeg heengegaan, zoodat ik niets geschoten heb.
Een aardige afwisseling gaf een vorstelijk bezoek, dat wij kregen. Op een goeden morgen zagen wij een zestal groote prauwen, allen met de Hollandsche vlag in top, de baai binnen­zeilen, die niet ver van ons ankerden. Het wekte natuurlijk in hooge mate onze nieuwsgierigheid; als er niets te zien is, kijkt men zelfs naar een blad, dat op het water drijft! Het maakte geheel op mij den indruk van een vorstelijk "smaldeel" en ik wilde maar weten, wat of het was. Na eenigen tijd zagen wij een kleine prauw naar ons toekomen, waarin een personage gezeten was, gekleed in een zwart baadje, witte broek, pet met gouden rand - hoewel bloote voeten. Aan boord gekomen, nam ik de honneurs waar -de kaptein verstaat natuurlijk geen Ma­leisch- en maakte hij zich bekend als Marsaoli, wat ik den kaptein als eersten staatsminister vertaalde. Hij kwam het beleefde verzoek doen, of het den kaptein convenieerde een bezoek van den Radja -koning- van Bolangitam -een naburig rijkje- af te wach­ten, die zoo gaarne het schip eens wou zien. Ik antwoordde natuurlijk: dat het ons een genoegen zou zijn, wat den man blijkbaar pleizier deed; hij was anders blij zijn boodschap er goed afgebracht te hebben, want hij trilde van zenuwachtig­heid. Spoedig daarop verscheen ZM vergezeld van zijn Djegoegoe -opperste minister- die beiden heel deftig ontvangen wer­den. Ze waren op z'n Europeesch gekleed, zwarte jas, witte broek, overhemd, schoenen (dit vooral was een groote eer voor ons!) en als teeken hunner waardigheid had de Radja een bree­den gouden en de Djegoegoe een dito zilveren rand om hun pet. Merkwaardig hoe de vorstjes en hoofden in deze streken allen veel meer van de Europeesche beschaving overgenomen hebben dan b.v. op Java, wat toch in andere op­zichten allen vooruit is. Ik leidde hen naar het achterdek, deed hen plaats­nemen en heette hen met een glas wijn "Slamat" (welkom). Van het vrij talrijke gevolg werd natuurlijk geen notitie genomen. Daarop werden zij het geheele schip rondge­leid, en was het grappig hun verbazing bij alles te zien, want de goede luitjes hadden nog nooit een schip van binnen gezien. Vooral trok de groote bascule ZM's hooge attentie, en kon ik niet nalaten te vragen of hij ook eens gewogen wou worden. Dit wilde hij gaarne, en zoodoende had ik de hooge eer ZM met eigen hand te wegen! De kaptein wilde zich ook verdienstelijk maken, en liet hun een chronometer en octant kijken, waarvan de lui natuur­lijk niets begrepen! Tenslotte presenteerde hij hun Cypruswijn -een vergift, wat de meeste Deensche kapteins aan boord hebben, en wat vreeselijk bocht is- en hoewel het lekker heette, trok de Marsaolie een vreeselijk vies gezicht; trou­wens ik ook! Het bezoek duurde circa twee uur en voerden we aldoor een levendig gesprek. Zegt U nu nog eens, dat ik niet gauw Maleisch geleerd heb! Ze waren erg met de hupsche ont­vangst ingenomen en namen vol vriendschappelijkheid af­scheid.
Op onze reis van Doemisil naar Gorontalo gebeurde niets bizon­ders, tenzij, dat U het vangen van een haai met een ijzingwek­kend (Juffrouw Rouffaer zegt "ijswekkend" nietwaar) zesdubbel gebit zoo interessant vindt. Ook merkte ik 's nachts een eigenaardig verschijnsel: ik sliep op dek in mijn long-chair; de zee was doodkalm, geen rimpeltje te zien, tot plotseling, onverwacht, een groote golf het schip her- en derwaarts schud­de en over het dek hen sloeg. Dit duurde een oogenblikje, en daarna was alles weer kalm als voorheen. Waarschijnlijk is dit een aardbeving of liever een zeebeving geweest, omdat ik anders niet begrijpen kan, waarvandaan opeens zoo'n beweging kan komen en zoo spoedig weer verdwijnen.
Kapt. Ooft is een goede vent, echter een doodeenvoudig ma­troos, die behalve over zeezaken over niets anders weet te praten. Hij zal Gerard wel eens spreken en wat van mij vertel­len. Verder hoeft U geen notitie van hem te nemen.
Het inkomen te Gorontalo is werkelijk prachtig. Allengs neemt de bergachtige kust duidelijke vormen aan, meer en meer komen de armen der baai elkander nader, totdat zij elkander in de monding der Gorontalo-rivier ontmoeten, en zoodoende een ankerplaats vormen, waar men veilig ligt, en bovendien nog voortdurend een treffend uitzicht heeft. Hetgeen den reiziger hier zoo aangenaam aandoet, is, dat de bergen aan weerszijden van de baai bebouwd zijn, met rijst en miloutuinen, etc., zoodat gij U hier niet stout aan dat doodsche woeste maar integendeel met genoegen die bewijzen van een werkzame bevol­king waarneemt. Gorontalo zelf ligt, eenige mijlen landwaarts in, zoodat handel en scheepvaart zich uitsluitend aan den riviermonding bewegen. Des avonds wandelde ik naar boven, om den Heer Nieuwenhuizen op te zoeken, hoofdonderwijzer, en familie van v. Embden, bij wien ik waarschijnlijk logies zou kunnen krijgen. Dit werd mij dan ook met de meeste gastvrij­heid aangeboden en zoodoende ben ik nu hier circa veertien dagen gelogeerd. Ik heb het bij hen uitstekend getroffen, en heb mij dezen tijd best geamuseerd. Hij is iemand van een jaar of dertig, die al ongeveer zes jaar in Indië is. Voor twee jaar is hij getrouwd met een juffrouw van Ambon - een zeer gelukkig huwelijk. Hij weidde tenminste zeer hierover uit, roemde zijn gezelliger, huiselijker leven, was veel tevredener en opgeruimder, in een woord wat een type van een tevreden vergenoegd mensch. En toch ligt er in deze tevredenheid iets, dat mij niet kan voldoen; ik heb het nu al zoo dikwijls ge­zien, dat lui die getrouwd zijn met meisjes, die nooit buiten Indië geweest zijn, zichzelf gelukkig achten, maar toch is dit het ware niet. Natuurlijk heeft men what you call "een best leven"; het eten is heerlijk; het huis steeds in orde; de kleren nooit stuk, maar verder.... Punten van aanraking tusschen die twee zijn er bedroefd weinig; b.v. ik zat met hem te lachen over een bespottelijk artikel in de Amersfoortsche krant, dat ons den tranen over de wangen liepen, maar mevrouw begreep er niets van. Nog meer jammer is dit, omdat zoo'n persoontje het zelf wel degelijk voelt, en wezenlijk gaarne aan het gesprek zou deelnemen. Wanneer er visite is, en we raken aan het praten, dan moet zoo'n vrouwtje zich geheel stilhou­den, tenzij men over doodalledaagsche zaken spreekt. Ook ziet men meestal, dat de mannen zich verbeelden zich nu geheel in Indië thuis te voelen. Holland is wel aardig, maar verlangst er naar ... o neen! Toont men zich in woord, daad of opinie wat echt-Hollandsch of wat contra-Indisch, dan heet het "U komt nu pas uit Holland; wacht maar tot U eerst eens wat jaren hier zijt," een gezegde, waarmee zij duidelijk toonen, inner­lijken spijt te hebben over hun afvalligheid. Merkwaardig is het, hoe iemand als de heer N. veranderd is bij het begin; toen leefden we in zoo'n Indischen "laag-bij-den-grond" atmo­sfeer, terwijl hij nu meer en meer begint uit te komen. Hij kan verhalen zitten doen uit zijn jeugd, Holland, dat ik "in einem fort" zit te lachen en toont daarbij een fijne opmerkingsgave, wat wezenlijk jammer is, dat niet tot zijn recht komt. Ja, twee jaar op een buitenpost met een Indische vrouw zullen iemand nu juist niet knapper maken.
Hoe het zij, ik ben hier erg aardig gelogeerd. Gorontalo zelf is een heel aardig plaatsje, niet te groot en niet te klein, zoodat de Europeanen er één kring vormen, en het zeer gezel­lig onder elkaar hebben. We hebben hier een alleraardigst uitstapje gemaakt, waar toen ene groote jacht gehouden is. ik zal U hiervan een afzonderlijke beschrijving geven, maar geloof niet dat die met deze boot meekomt.
Wat zaken betreft, ben ik, geloof ik, nogal gelukkig geweest. Ik heb den "Cito" op zijn tijd geëxpedieerd, en heb hier verder nog wat Copal etc. opgekocht. Of het succes heeft, kan men natuurlijk eerst weten, als de boel in Holland aankomt; ik heb hier echter den zaken eens opgenomen, connecties aange­knoopt etc. etc., zoodat ik altijd resultaten heb verkregen.
Ik kom dan ook met een hoop plannen en voorstellen thuis, die nu op Menado uitgewerkt moeten worden. Merkwaardig zooals de manier van handeldrijven hier verschilt met de Europeesche. U moest mij met die Chineezen zien scharrelen! Steeds à la quivive niet beetgenomen te worden, moet men voor & achter oogen & ooren hebben: ook is men hier alles zelf: veembaas, expediteur, makelaar, cargadoor etc. zoodat men uitstekend leert op alles te passen. Op Menado kan ik mij altijd laten voorlichten, hier moest ik zelf alles weten, zoodat dit tijdje een uitstekende oefening is, voor het geval, dat ik vEmbden eens moest vervangen. Zooals gezegd, geloof ik wel het er goed afgebracht te hebben; als er nu maar veel geld aan verdiend wordt, is alles goed!
Ik moet U zeggen, dat ik bepaald met pleizier naar Menado terugkeer. Afwisseling van spijs, doet eten, nietwaar, zoodat ik, na een frissche zeereis- nu weer ook met frisschen moed aan het werk ga. Vooral het vooruitzicht in mijn eigen huis te trekken, lacht mij toe, en twijfel ik niet, of ik kan mij weer best schikken. Ik heb hier veel bloemenvazen gekocht, Goronta­leesche specialiteit, waarmee ik mijn voor-erf ga versieren, voorgalerij. Ik ga ook zaaien, stekken etc. Zoodat het op mijn erf een heele "rameh-rameh" zal worden.
Hier op Gorontalo ontving ik de brieven van Februari. Van U, Hanna, Jettie, Lida, Tante Da, Gerard, Lot, Rogge, Meyers, Aelrichs (Sofie M). Hartelijk dank hiervoor! Straks kom ik nader hierop terug. Ik heb ook een wanhopige menigte geschreven: aan Ge­rard, zeer uitvoerig over zaken; Rogge; de Tantes Roodhuy­zen; hoe vindt U dit? Ik kreeg aan boord ineens een ingeving en schreef toen 3 vellen groot formaat! verder aan bijna alle broers en zussen. Alleen Gerarda & Lot moet ik nog schrijven. Dit doe ik echter met de volgende mail, omdat anders mijn stof te zeer uitgeput raakt.
Ik hoop, lieve Moeder, dat Uw verjaardag zoo afgeloopen is, als ik het mij voorstel. 's Morgens aan het ontbijt mijn brief op Uw bordje. Was dit zoo? Ik kan er mij in verheugen, dat ik waarschijnlijk een verrassing was. Zeer hoop ik nu maar, dat U van mijn present het gewenschte gebruik maakt, en dat het niet "nuttig" wordt besteed. Juist toen ik in Uw brief las, dat U Jettie liever niet alleen naar Christine liet gaan, was het voor mij een leuk idee, dat ik dit plan ook juist opgegeven had, en zoodoende in uw geest gehandeld.

12 mei 1884.

Na een aardig reisje met de mail van Gorontalo ben ik hier gisteren aangekomen, en ik viel natuurlijk met mijn neus in het vet, wat de drukte betreft. Vandaar dat ik niet uitvoe­riger kan zijn. Menado maakt, nu ik het weer met nieuwe oogen aanzie, een allerpleizierigsten indruk, en ben ik zeer tevre­den, dat ik weer thuis ben. vEmbden heeft het huis voor mij gekregen en wordt dat nu geheel opgeknapt, wat ca. 1 maand zal duren. Dan kom ik in een keurig gerestaureerd huis. Heerlijk, vindt U niet? Ik logeer nu zoolang bij vE, maar ik denk dat ik deze maand in het hotel trek. Dan heb ik ook den tijd om mij langzamerhand in te richten.
In mijn brief onder afzonderlijk couvert vindt U nog meer bizonderheden over mij, Vindt U niet, dat ik mij uitgesloofd heb? Van Anna van Gorkom ontving ik een alleraardigste brief, waarop ik met de volgende post antwoord, omdat de mail nu weggaat. Weest U zoo goed haar voorlopig te bedanken.
Nu lieve, Moeder, hartelijk omhelsd door Uw Zoon

Dirk.
*********************

Menado, 12 mei 1884

Lieve Moeder,

Omdat ik weet, dat U het onaangenaam vindt, wanneer mijn brief aangeteekend is, en dat daardoor oponthoud ontstaat, zend ik tegelijk met het aangeteekend pakket, een brief onder gewoon couvert; dan hebt U wat te lezen, terwijl het hitje naar de post loopt. Ook heb ik U speciaal wel eens wat te schrijven, wat niet voor iedereen geschikt is.
Ik neem daarom Uw laatste brief (dd. 3 maart) ter hand, om een & ander te beantwoorden, voordat echter nog dit. Gaarne had ik, dat U aan alles wat mijn zijn hier betreft een duide­lijke voorstel­ling hadt; wellicht vergeet ik echter wel eens wat, wat mij niet de moeite schijnt, en wat toch voor U wel­licht belang­rijk is. Het zal mij dus slechts een groot genoe­gen zijn op alle vragen enz. van U uitvoerig te antwoorden; op die manier krijgt U meer & meer een duidelijke voorstelling van alles.
Over mijn verkoudheid heb ik maar eens voor de aardigheid ge­schreven, omdat ik dat zoo vreemd vond in Indië. Dit was in een paar dagen voorbij! U moet U niet te gauw ongerust maken over zulke kleinigheden, anders zou ik wellicht "voorzichtig" en daardoor achterhoudend worden, terwijl ik juist gaarne alles schrijf. Zoo ook zult U af en toe wel eens in mijn brieven een minder opgewekte stemming vinden. Dit moet echter niet hoog opgenomen worden. Het spreekt vanzelf dat ik, die zoo verwend ben wat huiselijkheid & hartelijkheid betreft, wel eens een sterk verlangst krijg naar huis, en dat ik dan juist in die stemming aan U ga zitten schrijven, om mijn hart lucht te geven. Naderhand spijt het mij wel eens, want dan ben ik bang, dat U de zaken te donker voorstelt. Dit moet niet. Omdat we afgesproken hebben, te schrijven, zooals ik ben houd ik ook niets achter. Wanneer U dit ook zoo opneemt, en U mogelijk pessimistische buien niet te sterk aantrekt, is de zaak ge­zond!
Uw aandringen op goed eten bewijst, dat U nog een even wonder­lijke voorstelling hebt van Menado als ikzelf vroeger. Menado is echter te vergelijken met een klein Europeesch stadje. Alle Europeesche zaken zijn er te koop, zoo ook alle mogelijke eetwa­ren. U eet hier evengoed hutspot, zuurkool, erwtensoep, boeren­kool met worst als in Europa. Vanzelf spreekt dat waar de ingre­diënten te krijgen zijn, het eten goed kan zijn. Op zijn Indisch eet men alleen aan de rijsttafel, waar ik veel van houd, en wat verre te prefereren is boven Europeesche kost om dien tijd van den dag. Hoewel Ds Wielandt zich zeer uit de conversatie terug­trekt, en ik daardoor particulier niet heel veel aan hem heb, ga ik dikwijls zondagsavonds in de kerk naar hem luisteren. Hij preekt zeer mooi, en dit doet bepaald van tijd tot tijd goed.
En nu Uwe bezorgdheid over mijn vele spelen. Zooals U weet, maakt men in Indië bijna altijd een partijtje, wanneer men bij elkaar is, omdat er vooral op een kleine plaats niet altijd stof tot conversatie is. Wij spelen hier veel quadrille, een zeer amusant spel, wat zeer ambitieus is en wat voor de herse­nen een aangename inspanning is. In het geld kan dit nooit loopen. Men speelt hier wel hooger dan in Holland, maar het wordt toch nooit veel. Wanneer men met dezelfde lui steeds speelt, lacht de fortuin iemand den eenen dag toe en den anderen dag niet. Zoodat het per slot van rekening toch altijd ongeveer op hetzelfde neerkomt. Dobbelen heb ik nog nergens in Indië zien doen; op het kalme Menado zou zoiets ook nooit kunnen opnemen. Schrijft U toch eens meer over dat geval van Van Eeghen. Dit kan toch onmooglijk Tijs vE van Matthes van D zijn? Ik heb dien altijd voor een door en door soliden kerel gehouden. Hoe kan men zich in de menschen vergissen. Gerard schrijft er ook niet over. Gaarne zou ik alle bizonder­heden weten.
Ik hoop niet, dat U te klagen hebt over de uitvoerigheid mijner brieven; en toch schijnt U niet te vreden te zijn? Vergeet U niet, dat ik met bijna alle broers en zussen corres­pondeer, en zelden of nooit iets dubbel schrijf. Ik mag toch wel veronder­stellen, dat U de meesten ook te lezen krijgt. Ik zal echter voortgaan zoo uitvoerig mogelijk te zijn. Hoe heb ik het land voor die eenen brief, die zoo kort was. Ik heb daarvoor dan ook een half jaar berouw!
Ik leer nu langzamerhand heel aardig zelf huishouden en mij­zelf redden, en omdat ik in Joel een door en door ver­trouwden kerel heb, heb ik nog nooit iets gemist. Het hangt er dan ook veel van af, hoe men de zaken opvat; wanneer men de boel verwaar­loost, wordt men overal bestolen. Indië is in dit opzicht vol­strekt niet kwader dan Europa.
Of mijn vestiging op Gorontalo spoedig zal gebeuren, geloof ik niet. Voor het moment achten vE en ik het beter, dat ik hier blijf, dan versnipperen we de krachten niet, en kunnen we gecom­bineerd sterker zijn, dan ieder à part. Ook geeft een vestiging elders een zeer ware verantwoordelijkheid, die dikwijls drukkend is, wanneer men die alleen moet dragen, terwijl we nu samen elkaar den boel verlichten. Wanneer U op de hoogte van zaken etc. wil komen, moet U de brieven aan Gerard maar eens lezen. Vooral met deze mail zend ik hem een zeer lijvig epistel, dat hoofdzake­lijk over handelstoestanden handelt. Omdat U U altijd voor de zaken interesseert, zal U er wellicht belang in stellen. Bij het zakendoen is kennis van de Maleische taal een hoofdzaak, omdat men hoofdzakelijk met Chineezen en Arabieren te doen heeft. Het is natuurlijk een heel ander soort handelen, maar zooals ik reeds schreef, leert men er dan op zijn "qui vive" zijn, en alleen daarom is wat Indische praktijk veel waard.
Uwe portretten heb ik onder hartelijke dankzegging ontvan­gen. Om U de waarheid te zeggen, bevallen ze mij lang zoo goed niet, als dat, wat ik meegenomen heb. Hadt U daarvan maar laten bijmaken. Enfin, hierover valt niet te twisten; het is bloot een quaestie van smaak. Grappig, dat ze het thuis veel beter vinden, terwijl ik er misschien toe kom, ze niet eens op te hangen. Zoozeer ben ik met dat van Amand ingenoomen, dat ik daar steeds met genoegen op kijk en ik deze maar zeer liever inpak. Vindt U niet vreemd, dat iemand zoo van smaak kan verschillen? Het is jammer van de moeite en het geld, maar ik kan het niet helpen. Om diezelfde reden ben ik ook bang om mijn portret te laten maken. U hebt nu een goede van mij, en een ander valt maar tegen. Te paard of zoo zal ik mij wel eens laten photografeeren, maar verder ook niet.
Over Uwe financieele zwarigheid stap ik licht heen, die kan ik mij niet meer voorstellen, die is voorbij! Als nu mijn ver­jaars­cadeau maar niet in het huishouden opgaat; daar ben ik heimelijk bang voor. Ik herhaal, het moet alleen voor Uw pleizier besteed worden!
Hartelijk dank voor de zaden; ik krijg nu een aardigen bloe­men­tuin, en wordt tuinieren weer mijn liefhebberij.
De twee boeken in dank ontvangen; als de mail weg is, ga ik mij daarin eens verdiepen.
Gerard vroeg mij mijn opinie over zijn associatie met Mijns­sen, waarover hij denkt. Hoewel ik een associatie Überhaupt niet zal afraden,-met Mijnssen echter pertinent-. 1e is Gerard in den laatsten tijd sterk voor en M sterk achteruitgegaan. Waarom dan de strijd niet voortgezet. 2e werkt een combinatie van twee scherpconcurrerende makelaars slecht op de markt. Concurrentie doet de markt leven; Ook zullen de importeurs dit zeer ongaarne zien en zal het mij volstrekt niet verwonderen als dit een anderen makelaar er bovenop werkt.
Ik schrijf Gerard er uitvoerig over.Mijn particulieren belang treedt geheel op den achtergrond, omdat ik toch nog eenige jaren in Indië wil blijven en terugkomen nog niet dienstig acht. Echter, vind ik dit plan niet veel goeds. Erg benieuwd ben ik, wat er van wordt.
Nu, mamatjelief, moet ik eindigen, want de boot fluit.
Met een hartelijke zoen.

Uw Dirk.
*********************


Menado, 30 mei 1884

Lieve Moeder,

Doordat deze boot de lange reis door de Molukken gaat maken, zijn er tusschen deze en de vorige slechts 14 dagen verloop­en, waarvan ik U niet veel te vertellen heb. Na het vertrek van de boot heb ik eerst een tijdje bij vEmbden gelogeerd, en toen die uit de stad gingen, ben ik in het logement getrok­ken. Mijn aanstaand huis wordt nu intusschen in orde gemaakt, maar met zulk een echt Indische langzaamheid, dat het wel Juli worden kan, voor het klaar is; ik moet mij dus nog een paar maanden zien op te schie­ten; in het logement is het zeer slecht, eten, bediening, alles, zoo dat ik daar niet wil blijven en toen ik liep te mopperen, dat ik nergens anders naar toe kon gaan, kreeg ik opeens een proposi­tie van de familie Scheffer, om het leegstaand paviljoentje dat bij hun huis annex is, te betrek­ken. Dit heb ik met graagte aange­nomen. Scheffer is opzichter bij den Waterstaat en Amster­dam­mer van geboorte, bovendien een aardige vent; van zijn vrouw hoef ik U niet te vertellen, dat zij Amsterdamsche is, dat hoort U dadelijk aan het sterke Lauriergracht-accent; maar enfin! ik heb toch liever met een echte Hollandsche te doen, al ruikt ze nog wat sterk naar de naai- en breischool, dan met de Indische dames. Er wordt beweerd, dat men wat het eten aangaat, het bij den laatsten veel beter heeft, toegegeven! Wat de rijst­tafel -voornaamste maal- betreft; maar 's avonds heb ik toch ook wel eens trek in een goed stuk vleesch en een lekkere groenten en het spre­ekt vanzelf, dat het Hollandsch eten bij den Hollandsche dames beter is. Op 't oogenblik zit ik nog in het logement, maar dezer dagen ga ik toch verhui­zen.
Getrouw aan mijn principe, U alles te vertellen, vermeld ik ook "pour acquis de conscience" dat ik verleden week wat onlekker ben geweest, hoewel het nu weer geheel voorbij is. Ik ben toen een week thuis gebleven, en heb voor alle zekerheid den dokter laten komen, hoewel deze zelf bekende, dat het niet noodig was. Waar­schijnlijk was het een gevolg van de kente­ring, waarin wij nu verkeeren; n.l. de overgang van den natten op den drogen moesson, en die ik nog niet heb meege­maakt.
Eigenlijk hoorde mijn ongesteldheid officieel nog tot het zoog­enaamde akklimatisatie-proces, hoewel ik van dit laatste nooit iets gemerkt heb. Ik ben nu weer geheel in orde, en eet als een wolf. Wanneer men uit de verte iets schrijft, weet men nooit, hoe het geschrevene opgenomen wordt, en wie weet hoe vreeselijk U deze ongesteldheid uitspint, nu ik verleden zag dat mijn gezegde "Verbeeldt U, ik ben hier in de warmte verkouden geworden" werkelijk aanleiding tot bezorgdheid heeft gegeven.
Prettig is het nu juist niet, hier te moeten thuis blijven; ik heb bij die gelegenheid "Vice Versa" gelezen en mij daarmee kolossaal geamuseerd. O! Nu moet ik U wat vertellen. Toen ik nog bij vE logeerde, was ik ook reeds onlekker en 's morgens wat in bed blijven liggen. Daarop nam ik "Vice Versa" ter hand, en dit bezorgde mij steeds van die benauwde lachbuien; wel bekend, waarbij ik niet uit volle borst lachen kan, maar het een gesmoord snikken wordt. Onwillens heb ik Mevr. vE daarmee in de grootste benauwdheid gebracht; die dacht, dat ik aan de hevigste droefheid ten prooi was, en daar vE uit was, kon zij er niets aan doen. Eindelijk komt hij thuis, zij vliegt op hem toe met den angstigen uitroep "O, meneer de Vries is zoo erg, hij ligt aldoor te huilen in zijn bed"; hij daarop hals over kop mijn kamer in, en- vindt mij een in stemming van de genoeglijkste vroolijkheid. Dat hij de zaak niet be­greep is duidelijk; wellicht verdenkt hij mij wel, dat ik de lui voor den gek heb willen houden.
Joel was mij ook dit keer weer van grooten dienst, hij was aldoor onder het bereik van mijn stem. Dit is veel waard wanneer men in een logement en niet lekker is. U begrijpt wel dat deze brief niet zoo erg lang kan zijn, omdat ik het relaas van slechts 14 dagen, waarvan de ½ als niet genoten afgaat, bevat.
Met Ds. Wielandt kom ik tot mijn genoegen op een meer intimen voet. Zooals U weet, bestaat hier op Menado vrij wel het negeer-systeem; m.a.w. de beleefdheid streng in acht te nemen, maar overigens niet naar elkaar om te zien. Gedeeltelijk komt dit, omdat de plaats te groot is om één kring te vor­men, gedeel­telijk omdat de dames hier den vrede onder elkaar niet kunnen bewaren. Bij zulk een stemming, ligt het geheel in mijn aard, mij ook terug te trekken; omdat mij niet meer tegen de borst stuit, dan mij op te dringen; men blijft be­leefd, vrien­delijk tegenover elkaar, maar, voilà tout! Zood­oende kwam het ook, dat ik weinig bij Ds W kwam. Toen ik er nu laatste eens was, verweet hij mij, dat ik mij zoo zelden liet zien. Ik dacht bij mij zelven, waarom mij dan ook nooit eens aangemoe­digd, verzweeg dit natuurlijk, maar zeide, niets liever te wenschen. En ziedaar ons nu op een aangenamer voet!
Na de boot gaan we samen op reis naar Amoerang. Ik om de zaken, hij om er de inlandsche christengemeenschap te inspec­teeren; bij die gelegenheid gaan we door tot Koemeloembaai, waar ver van alles afgezonderd een type van een zendeling zit. Hij is daar al over de 40 jaar en dus geheel in zijn ambt vergrijsd; heeft een langen, sneeuwwitten baard en leeft daar temidden van zijn volkje als een aartsvader onder zijn kinde­ren. Onder anderen houdt hij er een grooten kudden koeien etc. op na, en is in alles een merkwaardige curiosi­teit. Om het romantische te voltooien heeft hij, naar men zegt, een heel schoone dochter. Wat wil een jonge­ling meer, om daar onder die eeuwenoude bosschen aan het dwepen te raken? Wanneer U nu echter weet, dat men hier zelfs Helena Kever beeld­schoon zou noemen, stel ik mij er niet veel van voor;
Ik hoop erg, dat ik nu bij de familie W eens een kring vind, waar ik met pleizier aan huis kom. Bij vE wordt ik wel steeds met de grootste hartelijkheid ontvangen, maar wat mevrouw betreft, maakt het groot onderscheid of men met een Indische of Holland­sche te doen heeft. Mevrouw Wielandt is een echte Europeesche dame; er zijn hier wel Hollandsche vrouwen, maar allen van zulk een burgerlijk soort, wat hier nog meer uit­komt dan in Holland. Ds. W is ook iemand, met wien men nog eens kan praten, en ik hoop, dat ik met hem wat intimer word. Ik erger mij anders dikwijls, hoe men elkander hier negeert. Denk U eens, daar zitten nu een handjevol menschen bij elkaar, soms langer dan een maand lang van de buitenwereld afgesloten, en in plaats het nu zoo aangenaam mogelijk te maken, gooit men roet in elkanders eten!
Daar hoor ik opeens dat de brief met een extra-post naar Macassar meegaat, en zult U deze dus wel binnenstijds ontvan­gen. Zoo ook mijn brieven voor AvGorkom & de Tantes de Vries, die ook reeds klaar waren. De rest gaat met de mail, die morgenavond vertrekt. Maar wel 14 dagen na deze zal aankomen. Omdat hij de lange reis maakt. Dat is gezellig, dan is de tusschenpoos niet zoo groot.
Nu, lieve Moeder, straks ga ik dan dezen brief voortschrij­ven, hoewel U het vervolg eerst over een paar weken krijgt.
Met een stevigen zoen

Uw Dirk.
*******************

31 mei 1884

Lieve Moeder,

Met de "Sing Tjing", die gisteren vertrok, zond ik U reeds een brief, en zeide daarin, dat ik weinig nieuws te vertellen had; het voornaamste heb ik U reeds daarin medege­deeld, en ik heb niet veel lust nu een staatkundig of ander gewichtig vraagstuk te behandelen. Apropos, hebt U nog mijn ellenlange redeneerin­gen gelezen, die ik aan Gerard gestuurd heb? U vond zeker jammer, dat ik daaraan mijn tijd verspild had.
Tegelijk, dat ik mij zit te verheugen dat mijn muntje zoo'n goede uitwerking gehad heeft, terwijl ik opga in de enthousi­astische beschrijvingen en Mw Albani in mijn verbeel­ding de hoofdrol speelt, terwijl ik dus vervuld ben van klas­siek kunstge­not, komen met diezelfde boot hier twee verloopen rondreizende artisten(!) aan, die hier voorstellingen komen geven. Heel Menado in opschud­ding! Zoo iets was nog nooit gebeurd, en de lui, die wat goochel­den of zoo, hadden een kolossalen toeloop. Door de overstelpende maildrukte, ben ik niet gaan kijken; anders had ik even als alle anderen, er hard heen geloopen. Bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien...
Uw brief van 7 april met die van Hanna, Jettie & Gerard, heb ik in hartelijken dank ontvangen.
Van Mevr. Noodt heb ik bericht dat haar 2e zoon Carel sinds een maand (dd. 14 mei) in Amsterdam is, op kantoor bij de Cal­koens. Hij woont op de Blauwburgwal. Ziet U dat jonge mensch eens op te duikelen en op de een of andere manier een attentie te bewijzen. Dat zou nu wel aardig zijn. Zij blijft steeds even hartelijk in haar brieven. Waarom schrijft U haar toch niet? Doet U dat toch ook eens.
Elke boot brengt weer zijn nieuwtjes, zoo ook deze van Dams, ik kan er natuurlijk niet over oordelen, maar ik vind het zoo'n raar plan om bessenboompjes te gaan planten en dan bessensap te maken. Sophie stelt het weer erg mooi voor, maar ik heb er niet veel mee op. Hoe jammer, dat die man niet weet wat hij wil. Hij heeft nu kapitaal, en weet er nog niets mee uit te voeren, en moet op advertenties schrijven. Dat komt ervan, als je niet een vast plan voor ogen houdt.
Johanna krijgt spoedig een specialen langen brief. Zij heeft mij dit keer zoo uitvoerig, en zoo vertrouwelijk over een of ander geschreven, dat ik haar nu een hele boel terug te schri­jven heb. Ik ben erg dankbaar, dat ze zich goed houdt. Jettie blijft maar de vroolijke Frans, met aandacht heb ik de be­schrijving van haar atelier gelezen, maar voor een jong poëtisch meisje, vind ik een oud boek, een bril, een test met vuur, een roode zakdoek (van oom Eef?), een pijp en last but not least een brillenhuis! nu geen erg mooi onderwerp. Toen de beschrijving van het atelier kwam, dacht ik heel wat moois te hooren, maar bovenstaande combinatie vind ik nu niet poëtisch. Wordt dat haar "genre"?
Hoe vindt U wel dat ik met mijne ongetrouwde tantes zoo in Correspondentie ben. Schrijft U toch eens, wat de tantes de Vries wel zeiden. Ik heb ze van een huishouden verteld, waar alleen aan bedienden ¦ 100,- per maand betaald werd. Ik wed dat tante San zich een bult schrikt.
Van Feenstra krijg ik af en toe eens een pluimpje; ik sloof mij dan ook wel uit en schrijf vellen vol. Dikwijls zijn wij het wel eens niet eens, maar toch schijnt hij mijne ideeën en opvat­tingen nogal aan te nemen. Ik zou wel eens willen hooren, wat hij nu eigenlijk denkt.
Ik heb van Gerard nog niets ontvangen, wat op een afreke­ning lijkt; Dringt U toch eens daarop aan, dan kan ik schoon schip maken. Ik schrik van Uwe sombere voorstellingen; ik dacht eigen­lijk dat ik vrij man was, en U herinnert mij tel­kens aan mijne verplichtingen. Nu, ik zal zien dat ik de volgende maand wat stuur.
Ik moet nog altijd het bewijs hebben, dat ik aan mijn mili­tieplichten voldaan heb; kunt U dat ook sturen.
De hand doet mij pijn van het schrijven. Deze twee dagen heb ik aan een stuk door zitten schrijven, omdat de zaken zoo druk zijn. En toch is mijne particuliere correspondentie er bijna geheel bij ingeschoten.
Inliggend een verjaardagsbrief voor Jettie; ik had dien gaarne langer gemaakt.
Het is 11 uur, lieve Moeder, en ik zit nog in de toko; vanoch­tend om 6 uur was ik al op. U zult mij dus niet kwalijk nemen, als ik naar bed ga. Met een hartelijken nachtzoen

Uw Dirk

Ik had het land, toen ik las, dat U met den kruier uit de Komedie gekomen was, en alleen onder de thee naar Gerard was gegaan.
*******************


Menado, 24 Juni 1884

Lieve Moeder,

Er is vandaag opeens gelegenheid voor een post naar Europa, en wel met een stoomboot van Macassar, die weer daarheen gaat. Hoewel de boot nog drie weken wegblijft, en ik dus nog niets klaar heb, wil ik toch deze gelegenheid niet voorbij laten gaan.
Ik heb het deze maand bizonder druk gehad. vEmbden is voor 14 dagen geleden met een stoomboot vertrokken, om een reis naar de Sangi-eilanden te maken, en dus heb ik het rijk alleen gehad. Juist trof het, dat een schip van ons, de "Gyl­ding" aankwam, en zoo kwam alle drukte bij elkaar. Ik moet echter zeggen, dat het zeer naar mijn smaak is, om van alles wat te doen te hebben. Het streelde ook niet weinig mijn ijdelheid, nu de baas te zijn, en voerde ik den titel van :"waarnemend hoofdagent". De zaken gaan hier natuurlijk heel anders dan in Europa, en moet men dan hier dan daar zijn. Elken dag had ik een 50 man in het werk, die natuurlijk steeds gecontroleerd moeten worden. Dan moet men weder toezicht houden op de pak­huizen van de Cognak, Notemuscaat, Gom Copal, voor deze arti­kelen bewerkt worden, en de mandoers narij­den; dan komt de mandoer die het schip lost weer instructies vra­gen, en zoo is het dan dit, dan dat. Ondertusschen staat de toko bijna aldoor vol met Chineezen en Arabieren, die de nieuw aange­brachte goederen willen koopen, en moet men in een geheel vreemde taal met die menschen onderhandelen.
Wat ik ook hier leer, een grootere gevatheid zeker, want die menschen zijn er aldoor op uit, iemand te vangen. U kunt U mij dus voorstellen in mijn wit pak, strooien hoed, voortdu­rend vice versa tusschen de toko, pakhuizen, het strand, dan hier een standje uitdeelen, daar de lui achter den broek zitten, en zoo door; en ondertusschen de lui ontvangen, die gekomen zijn, om mij te spreken.
U kunt begrijpen, dat dit wel eens aardig is; ik ben ook nogal gelukkig geweest met de verkoopen, zoodat ik hoop, dat de lui tevreden zullen zijn.
Tot overmaat van ramp komt nu opeens die stoomboot opzet­ten, en heb ik den halven nacht door zitten schrijven. vEmbden komt echter volgende week terug, en dan zijn we weer met zijn tweeën.
Ik ben gelukkig gezond en hoewel ik wel eens naar een sneeuw­bui verlang, om wat af te koelen, toch tevreden. Drukke bezig­heden is ook het beste voor iedereen.
Ik denk dat U deze brief slechts even voor mijn brief met de boot ontvangt en daarom schrijf ik slechts kort, want de tijd is ditmaal (omdat het een tusschenboot is) zeer kort. Alleen van Christine ontving ik een brief, die van U komt zeker met de boot.
Bij Scheffer bevalt het mij zeer goed, en zijn het echte Hollandsche luidjes. Bij het ontbijt b.v. drinken wij een kopje thee, wat hier nergens gedaan wordt, en uitsteekend smaakt. Ook weet mevrouw eens een Hollandsch kostje klaar te maken, hoewel zij aan den anderen kant van de rijsttafel niet veel weten. Over het algemeen heb ik het er zeer goed en daarom heb ik nog niet den minsten haast alleen te gaan wonen.
De kaptein van de "Gylding" is een zeer aardig mensch, die hier nogal eens aan wal komt.
Daar hoor ik de boot al fluiten. Over eenige dagen ont­vangt U een langen brief.
Uw liefh. Zoon

Dirk.

Hoe'n gek idee, dat ik nu 3 weken kan schrijven over een brief, die U over een paar al hebt. Dat komt omdat deze boot zoo'n omweg maakt.
******************

Menado, 1 Juli 1884

Lieve Moeder,

Het is vanavond aan prettige, rustige avond, en dus juist ge­schikt U te schrijven; ik zit in mijn paviljoentje, met deuren en ramen wijd open, zooals altijd in Indië, eigenlijk half op straat. Hier kent men geen afluisteringen en van den vroegen morgen tot den laten avond beweegt men zich in de vrije lucht. Van voor en van achter, aan alle kanten zijn de huizen open, en de ramen evenzeer. Vensterruiten heb ik nog bijna nergens gezien; de ramen worden 's nachts alleen met luiken gesloten. "Hé hoe heerlijk luchtig" roept een hijgende Amsterdammer, die op een heeten Augustusdag in zijn donkeren binnenkamer zit te puffen; de man heeft gelijk, luchtig is het, maar toch verzeker ik U, dat ook wij dikwijls zitten te puffen, trots de luchtige huizen & kleeren, zoodat men wel eens een sterk verlangst krijgt naar een sneeuwbuitje. Maar ik dwaal veel te veel af; ik heb U nogal veel te schrijven, en zal maar met het begin beginnen.
Ik heb al weer reisplannen! en nu eene reis, die werke­lijk een buitenkansje genoemd mag worden. Met de "Havik" -gouverne­mentsstoomboot- vertrek ik van de week naar Tagulanda, Liauw en Taboekan (plaatsen behoorende tot de Sangir-eilanden) om vandaar naar Ternate te stoomen. Daar zullen zich aanslui­ten de Resident met eenige Marine officieren, en dan gaat het los... raad U eens?...op Nieuw Guinea! Het land waarover een ieder tegenwoordig den mond vol heeft, waarover zoo veel geschreven is, en waar toch nog bijna niemand geweest is. Uw zoon zal dus tot de weinigen behooren, die hierover mede kunnen spreken! Het doel van de tocht is eene soort weten­schappelijke expeditie daarheen, om eenige streken in kaart te brengen etc; een groote rivier op te vaaren, die aldaar is, in één woord tot meerdere bekendheid van land en volk te geraken. Dat ik mee ga, is, om te zien of er voor de M.H.V. wellicht ook nog wat in dat land van belofte is weggelegd; de handel met de Papoea is nog wel niet zoo belangrijk, maar toch zal het dat worden, en het is zaak, dat wij intijds daarbij zijn. Terwijl die andere heeren zich dus in weten­schappelijke en staatkundige observaties zullen verdiepen, zal ik trachten de praktijk er aan te verbinden en wellicht! er dus nog het meest profijt van trekken. In ieder geval heb ik het voorrecht, dat er nog weinigen geweest zijn; het is een land, waaraan nog zoo goed als niets gedaan is. Ook doet het mij veel pleizier, eens op Ternate te komen; ik heb daar vele kennissen, o.a. Mevr. de Bruyn Prince, met wie ik, zooals U weet, de reis van Marseille tot Menado gemaakt heb, benevens nog anderen, die ik hier & daar ontmoet heb. In ieder geval is het een prettiger reis dan met de "Cito"; in de eerste plaats pleizierig gezelschap, en ten tweede is het beter met een stoomboot te reizen, dan met zoo'n akelig zeilschip. Ook vindt men hier natuurlijk alles wat bij een Indisch klimaat en levenswijze behoort. De reis zal wel een groote maand duren, en zal ik dus weer een tijdje van Menado af zijn; het grootste bezwaar, dat ik er tegen heb, en wat mij bepaald een groot deel van het genoegen ontneemt, is dat ik nu weer twee mails misloop; de eerste komt hier over ca. 14 dagen, maar het zou kunnen zijn, dat ik die nog op Ternate tref; in ieder geval verstuur ik hiermede echter een flink pakket brieven; maar de tweede mis ik heelemaal, want dan zit ik al hoog en droog in de Nieuw Guinea, of beter gezegd, zit ik aan boord van de "Havik" en vaar de kust langs, want U begrijpt wel, dat men niet veel verder dan de kuststreken komt. Maar enfin! dit zijn scha­duwzijden, die in afgezonderde streken onvermij­delijk zijn, en waar men over­heen moet.
Ik moet zeggen, het doet mij recht veel genoegen, dat ik nu zoo langzamerhand van deze streken wat te zien krijg, en dus nader tot mijn doel kom. Eerst dan toch, wanneer ik van den handel in de Molukken goed op de hoogte ben, kan ik aan terug­gaan denken! Het zou mij toch bitter tegenvallen, wanneer er voor mij in Europa niets te verdienen was, wanneer ik met een goede dosis kennis van land & volk hier ben toegerust. Ik heb wel eens in een onbewaakt oogenblik spijt, dat ik uit Europa gegaan ben, omdat het in tegenoverstelling met het leven gindsch, hier zoo doodsch en vervelend is. Maar wanneer ik nu maar het gevoel heb: ik ga vooruit! dan maakt alles niets uit. Ik zou immers toch een jaar of wat buitenslands gegaan zijn, en dan geloof ik, dat ik nu oneindig meer profi­teer dan ergens anders. Wie kan gelooven, dat ik nu al bijna een jaar weg ben! Waar blijft de tijd?
Dit jaar is mij dan ook zoo omgevlogen, dat ik eigenlijk niet weet, waar het gebleven is. Veel brengt hiertoe bij mijn reizen zoo nu & dan, wat een zeer welkomen afleiding is. Wanneer de rest van mijn tijd ook zoo gauw omgaat, dan ben ik thuis voor ik het weet! Wanneer ik nu zoo op dezen tijd terug­blik, dan geloof ik wel, dat ik tevreden mag zijn. Niet alleen dat ik van de zaken meer op de hoogte ben, maar ik voel mij ook veel zelf­standiger dan vroeger. Ik heb nu dien tijd op eigen beenen gestaan, en dat geeft een veel onafhankelijker gevoel dan ooit te voren. Wel valt het hard, wanneer men niemand heeft om alles te bepraten etc., wanneer men zonder familie in zijn omgeving is, maar toch leert het zelfstandig­heid. In die tijd, dat van Embden op reis was, en ik alleen voor alles stond, voelde ik mij geheel anders dan vroeger, wanneer Gerard b.v. er eens niet was. Ook voelde ik mij in het begin op Menado veel onbeholpener dan thans, en geloof ik dus, dat wij wel degelijk goed gedaan hebben, toen we besloten, dat ik eens de wereld in zou gaan. Voor één ding ben ik maar bang, n.l. dat ik te lang hier zou kunnen blijven en dus misschien hier moeilijk vandaan zou kunnen. Er zijn altijd menschen, die gauw tevreden zijn, en zoo zijn er ook wel lui geweest die zeiden "och kom, als je maar eens eerst ¦ 400,- in de maand verdient, zal je niet zoo sterk over teruggaan denken". Maar ik geloof dat een vaste wil zoo maar niet ineens weggecij­ferd kan worden, en daarenboven!!! op mijn leef­tijd heeft men toch nog wel andere aspiraties, dan om ingeze­tene van Menado te zijn.
Daarom ben ik zoo dankbaar, dat de zaken zoo loopen, als ik mij gedacht heb, en ik hier nu langzamerhand meer & meer te zien krijg, dus voor de Europeesche markt meer & meer courant wordt. Laat men mij dus nooit aankomen met bakerpraatjes als "één vogel in de hand is beter dan tien in de lucht" en "gooi geen oude schoenen weg vóór je nieuwe hebt". Wanneer mijn tijd om is, of ik de gelegenheid schoon zie, kom ik lekker terug.
Ziehier, lieve Moeder, weer eens een praatje over de toe­komst, waarmee U het wel eens zult zijn.
Hier op Menado kan ik mij anders vrij goed schikken. In het begin voelde ik mij dikwijls ongelukkig, doordat ik vrien­den noch familie hier had. De overgang was ook te groot; zoo ineens uit een kring, waar men met en over elkander leeft, overgeplaatst in de koude buitenwereld, waar niemand naar je omziet, dat is zeer hard. Nu is dat in Indië ook bizonder sterk; daar worden nieuw aangekomenen in den eersten tijd kortweg genegeerd, men kijkt de kat eerst uit den boom, en eerst naderhand komt de toenadering. Behalve vEmbden en enkele anderen, bekommerde zich ook om mij niemand. Ik troostte mij met de gedachte, dat dat precies het­zelfde geweest zou zijn, op elke andere plaats van de wereld, en dat, wanneer ik om iets te noemen, eens naar Londen of Hamburg gegaan was, ook daar niemand naar mij omgekeken zou hebben. Gelukkig veran­dert dit nu, en kom ik tegenwoordig bij veel lui aan huis. Veel droeg er ook toe bij mijn wonen bij Ros, deze familie is hier niet zeer gezien, terwijl bij Scheffer integen­deel veel lui komen. Zooals U weet ben ik tot officier van de schutterij benoemd, en wanneer ik niet wegging, zou ik na de boot mijn functie aanvaard hebben. Dit moest U eens zien, bespotte­lijk! Ik heb mij nu ook een uniform moeten koopen, wat een heele uitgaaf was. n.l. ¦ 85,-. U kent de Indische uniform? Alleen een jas met gouden knoopen etc. met een witte pantalon en tot hoofd­deksel een kepi; ongeveer als de officieren van het Indisch leger. Van de week ben ik ook gekozen in het bestuur van de sociëteit, als secretaris. Ik hecht niet het minste aan zulke dingen, want het betekent toch niets, maar het is toch prettiger dan genegeerd te worden.
Mijn reis met den dominee waarover ik verleden schreef, is niet doorgegaan, omdat vEmbden toen net wegging, maar nader­hand zullen we het hem toch nog wel eens leveren.
Eigenaardig is het toch in Indië hoe bewegelijk het publiek is. Zoo is hier op Menado al weer een groot gedeelte overge­plaatst, sinds ik hier ben, en zijn er andere lui voor in de plaats gekomen. Met elke boot vertrekken er lui, en komen er anderen.
Enfin! Afwisseling is wel aardig. Zoo is hier ook een nieuwe hoofdonderwijzeres gekomen, een aardig persoontje van 25/30 jaar. Het bizondere ervan is, dat haar moeder haar naar Indië gevolgd is. Dit is een eigenaardige type. Verbeeld U een klein, eenigs­zins scheef menschje van bij de zestig, die wel wat van Tante San heeft, in één woord een echt Hollandsch moedertje. Ik heb eigen­lijk medelijden met dit mensch, dat die nog naar Indië getrokken is, want die kan zich natuurlijk moeilijk schikken.
Levenswijze, eten, woning, kleeding, huishouden, alles is hier zoo anders, dat zoo'n Hollandsch menschje zich op haar ouden dag moeielijk daarin schikken kan. Ze is echter al zes jaar in de oost. Wat moet nu echter de toekomst zijn? Men zou daarvan akelig kunnen worden; het is toch niet te veronder­stel­len, dat zij zoo lang in leven zal blijven totdat die dochter haar pensi­oen verdiend heeft en naar Holland gaat, dus zal zij waarschijn­lijk haar land nooit meer terugzien. Neen, wanneer men naar Indië gaat trek er dan jong heen, anders kan men Holland wel opgeven.
Men treft hier soms eigenaardige lui aan. Zoo ben ik, toen ik nog in het logement woonde, een avond in zonderling gezelschap geweest. In de eerste plaats was daar den hulpon­derwij­zer. Deze man is van Leiden vandaan, waar zijn vader een drukbe­klante kruidenierswinkel heeft. De zoon zou echter tot iets hoogers bestemd worden, dan om achter de toonbank Zwit­sersche kaas en kandijklontjes te wegen, en zou schoolmeester worden. De jongen doet zijn examens en krijgt ook een goede betrekking aan de school. Tot zoover dus alles goed, maar wat wil het ongeluk. De ouders zijn fijn Roomsch, gaan trouw ter kerk, en vinden "daar­door" (O egoïsme in alles) hun voornaam­ste cli­ntèle in de talrijke Roomsche bevolking van Leiden en omstre­ken. De zoon echter komt door zijn betrekking in aanra­king met meer verlicht gezelschap; zijn oogen gaan open, en bezield met jeugdige geest­drift neemt hij in een vlaag van verontwaardi­ging de pen op, en schrijft een gloeiend artikel tegen de pastoor in het Leidsch Dagblad. Daar waren de poppen aan het dansen! Was dit een zoon van den vromen kruidenier? Durfde zoo een spruit uit een aloud wijwater gebruikend ge­slacht spre­ken? Dit moet gestraft worden! Heeroom gaat op zijn gewone wijze op zijn doel af, en.... ieder die in den winkel bij C. kocht, zou onvermijdelijk in het vage­vuur komen.
Is dit niet een sprekend bewijs van de lage manier waarop dit schurkenpak tot zijn doel komt?
Genoeg, de winkel verliep, en vriend C., die niet de oorzaak wilde zijn van zijn vaders ondergang, nam hoed en jas van den kapstok, gaf zijn moeder een zoen, en draaide voor altijd den rug toe aan het schoone Holland, waar zulke beste menschen wonen. Hij werd voor Indië benoemd en was van dat oogenblik af, los van Holland. Met zijn familje was hij natuurlijk gebrouilleerd, zijn vrienden lieten hem in den steek en zoo was er niets meer, dat hem bond. Ziethier een tragische ge­schiedenis, echter met nog tragischer eind.
De man is hier geworden een akelige ontevredene moppe­raar. Natuurlijk steeds bezield met een diepe haat tegen alles wat aan kerk annex is, en daarenboven klagende over de verwij­de­ring met zijn familie, waarvan hij in jaren niets gehoord heeft. Hierbij komt nog het betreurenswaardige dat hij zijn troost heeft gezocht bij de bitterflesch, zoodat hij druk bezig is zich geestelijk & lichamelijk geheel te gronde te richten. Mijn welgemeende raad om eens met verlof te gaan, sloeg hij af met de woorden "Ach, wat heb ik in Holland, daar kent mij niemand meer", en in dat gezegde straalde zoo'n diepe wanhoop door, dat ik verder dit chapiter niet meer aanroerde.
Verder was er de landmeter, een ex-officier, wien het echter niet meegeloopen is, en die van een klein tractement moet leven. Dit is een zeer beschaafd en ontwikkeld mensch, boven­dien zeer belezen, wien echter alle zedelijke "fonds" ont­breekt, en die in de hoogste mate materialist is.
Zoo zaten we op een goeden dag aan de rijsttafel, en waren nogal druk aan het haspelen, want zulke drie uiteenloopende menschen worden het natuurlijk op geen enkel punt eens. Daar kwam opeens een nieuwe gast aanrijden, wat natuurlijk op Menado een bizonder­heid is! Wie kon dit wel zijn, en het prikkelde in de hoogste mate onze nieuwsgierigheid, want een onbekend gezicht, komt hier niet voor, omdat men iedereen ten minste van aanzien kent. Het was een zeer lange, zeer magere man, met een groot hoofd, bizon­der breeden mond, en een diep afhangende, rossige baard. Maar wat zie ik? een lange baard, en geen knevel; O! dan is dit natuurlijk een zendeling. Dit was dan ook zoo. De adat had zich niet verloo­chend, en een geschoren bovenlip bleek ook hier het onbedriegbaar kenteeken van een zendeling te zijn. De man zit ver weg in de bergen en komt zelden op Menado, vandaar dat wij hem niet kenden. We maakten natuurlijk kennis, en nu bleek het dat deze groote figuur er een akelig klein stemmetje op nahield.
Deze man was ook weer een zonderlinge verschijning. Hij be­hoort tot de jongsten onder de "broeders" en is nog niet lang bij het "vak". Hij was eerst tot iets anders bestemd geweest. U zult het misschien niet gelooven, maar deze "toewan pendita" was vroeger....sigarenmaker, voordat hij zijn tegen­woordig edel vak bij de hand nam. Hij is getrouwd met een keukenmeid en moet dit, volgens de lui, een eigenaardig paar zijn. Toen hier de nieuwe Resident kwam, ging ook dit echtpaar zijn opwachting maken, en toen (sprekende toepassing van het "Drum lebe hoch die Weiblich­keit") trad mevrouw naar voren en sprak "Resident, mag ik U mijn man voorstellen". Een ander keer maakten zij deel uit van een deftige partij, waarop men na­tuurlijk gehandschoend verscheen. Papa B. weigerde echter halsstarrig om zijn handschoenen uit te trekken, zeker om zijn groote sigarendraaiershanden te bedekken. Dit werd zijn ega te sterk en zij riep hem toe "Maar man, trek toch je handschoenen uit".
Lieve Moeder, daar krijg ik het bericht, dat wij heden ver­trekken in plaats van morgen, zooals ik eerst dacht. Ik moet daarom mijn brief hier eindigen, om dien voort te zetten aan boord van de "Havik", welke brief ik van Ternate zal verzen­den. Ik heb vreeselijk het land, dat ik nu in zoo'n tijd geen brieven kan krijgen, maar enfin! Daarentegen word ik ook nu door iedereen benijd om zoo'n bizondere interessante reis mee te maken. Als ik terugkom, ben ik een heele Piet. Zooals ik zeg, hoop ik de mail op Ternate te treffen; het zou echter kunnen zijn, dat ik hem misliep, wilt U dan zoo goed zijn te zeggen aan Gerard, Christine (deze vooral) Sofie, huisgenoot­en Meyer, Rogge, dat ik hun na mijn terugkomst uitvoerig schrijf.
Nu lieve Moeder, adieu; één mail moet ik overslaan, dus troost U, wanneer er geen brieven komen. Wanneer men verre reizen doet, moet men de gevolgen dragen. Inliggend nog ¦ 100,- in mindering van mijn debet.
Met een hartelijken zoen, blijf ik Uw zoon

Dirk.
***********************

Ternate 10 juli 1884

Lieve Moeder,

Uit bovenstaand opschrift ziet U, dat ik alweer van eene andere plaats aan U schrijf; wanneer ik nu zoo eens optel, vanwaar ik al aan U geschreven heb, dan komen we tot een heel aardig getal, en zijn er al heel wat plaatsen in de wereld, waar ik een brief aan U gedateerd heb.
Onze groote reis naar Nieuw Guinea begint morgen, Vrij­dag. Ons gezelschap bestaat uit den Resident van Ternate, den Contro­leur, een zee-officier, een dokter en mij, benevens natuurlijk den Kommandant van het schip. We doen de voornaam­ste kustplaatsen aan, en varen dan eindelijk eene groote, breede rivier op, waar nog nooit een Europeaan voor ons was, om daar de noodige waarne­mingen & opmetingen etc. te doen. Ik zal daar dan meteen eens uitkijken, want we (de M.H.V.) zijn van plan met een schoener dien we spoedig uitkrijgen, een kustvaart op Nieuw Guinea te openen, maar moeten we natuurlijk eerst de toestand daar eens verkennen. Dat van Embden mij er heenstuurt, doet mij erg veel pleizier, en zal ik den lui in Amsterdam wel eens een mooi verslag van opdisschen, evenzoo als van mijn reis naar Gorontalo. Apropos, heeft Feenstra daar nog wel eens over gesproken? Ik heb verleden een complimentje gehad over mijn uitvoerigen berichten; trouwens, ik schrijf mij dikwijls de vingers blauw. Maar nu zal ik U eens wat vertellen van onze reis naar hier.
Van Menado 's middags vertrokken om 4 uur, kwamen we den volgenden morgen op Tagulanda. Dit is een hoog, bergachtig eiland; vlak daarnaast ligt een ander, wat echter niets anders is dan een uitgebranden vulkaan, en steil uit zee oprijst. Dit is een imposant gezicht; Zooals U weet zijn we hier dan ook in het rechte land der vulkanen.
Tagulanda is niet groot, heeft een bevolking van ca. 4.000 menschen, en is totaal afgesloten van een geregelde postver­binding; slechts op ongeregelde tijden komt er eens een schip. Toch wonen er 2 Europeanen. Grooter contrast kunt U U niet denken. De één is een oude man, reeds geheel grijs, die er het verheven ambt van zendeling waarneemt. 't Is een Duit­ser, die -kunt U het gelooven?- reeds zesentwintig jaar aan één stuk op dat nietige stukje grond in de groote zee zit. De man is dan ook geheel vereenzelvigd, schuw, teruggetrokken en doet zich onder mensen zóó raar voor, dat men zien kan, hoe hij geheel den men­schelijken omgang ontwend is. Nu komt er nog bij, dat de man een leelijke ziekte heeft, wat een gevolg is van een te lang verblijf in de tropen; het eenige geneesmid­del is een vertrek naar een koel klimaat, liefst Europa. Maar denkt U nu dat de man geld genoeg heeft om eens naar de Heimat te gaan? Integendeel! - Welk een leven! Daar zit hij nu gedu­ren­de net 1/4 eener eeuw in doodsche afzondering, temid­den eener onbeschaafde bevolking, waaraan men slechts weinig de resulta­ten van zijn werk kan zien, afgeslooten van elk geeste­lijk verkeer, tot aanspraak alleen zijn vrouw. En als de tijd nu eindelijk gekomen is om eens den ouden dag in het vaderland te slijten, kan hij dit nog niet. Die moffen (dat beroerde volk is dan toch ook op alle punten krenterig) betalen hun zende­lingen zóó slecht dat het voor hem nauwelijks voldoende is, om zijn 3 kinderen in Europa een opvoeding te geven, maar dat hijzelf in geen geval aan teruggaan kan den­ken. Dat is nu de kroon op zijn werk! Waarschijnlijk heeft die man eens als jongeling, met heilig vuur bezield, zijn vader­land verlaten, om aan gene zijde van den Oceaan een schoone roeping te vol­gen, en nu zit hij daar oud & ziek, zijn vrouw dood, zijn kinderen in een ander werelddeel, zonder vrienden, (want niemand kent dien kluizenaar) en zonder geld om weg te gaan! Is dat geen prachtig einde? O, die bedriegers, al zijn het dominees of zending-ijveraars, die speculeeren op licht­geloo­vige jongelui, om hen met mooie praatjes naar een onmoge­lijke toekomst heen te lokken!
Tragisch-komisch is echter de manier, waarop hij aan zijn vrouw gekomen is. Toen hij daar nu enigen tijd gezeten had, en de wensch naar een levensgezellin bij hem opkwam, schreef hij -en met hem eenige collega's van andere eilanden- aan hun genootschap hun hartewensch. Deze edele godsdienstige moffen­vereeniging praaide toen wat jonge meisjes, die ook met leu­gens als "edel levensdoel" "schoone roeping" "navolgers der apostelen" gepaaid werden en zoo arriveerde eens op Menado een partijtje grasmoffin­nen, oftewel pottetrienen, die als zende­ling-ega's uitkwamen. Of de vrome broeders nu zelf mochten kiezen, dan wel dat het bestuur in Barmen reeds de noodige beschikking genomen had, meldt de geschiedenis niet; alleen kan ik zeggen dat het dooréén slecht afgeloopen is. De meeste lui zijn ongelukkig getrouwd. Alleen mijn vriend op Tagulanda zeide dat het bij hem vrij goed was "uitgekomen". Velen leven in afzondering met hun vrouw.
Nu vraag ik toch aan den hardnekkigen optimist: wijs mij één sprankje poëzie in dezen ongelukkigen levensloop!

U zult mij wellicht verwijten , dat ik, die mij gewoon­lijk zoo ingenomen toon met de zendingzaak, nu in eens zoo afkeurend en sarkastisch oordeel, en ik hoor U al vragen, of wellicht mijn ingekankerden moffenhaat mij ook tot partijdig­heid verleidt? Dit is het niet. Ik weet het werk der zendelin­gen in de Mina­hassa te waardeeren, omdat dit een landstreek van beteekenis is, waar de verschillende zending-afdeelingen een aaneengeslo­ten geheel vormen, en werkelijk hun arbeid tot vooruitgang der bevolking geleid heeft. Maar beoordeel je de zending dan alleen naar resultaten, vraagt U alweer, en blijft het doel dan niet hetzelf­de? Neen, antwoord ik. In alle zaken, tot zelf de bekeeringszaak toe, moeten we in het oog houden, het prac­tica est multiplex. Ik vind het een onverant­woordelij­ke zaak om menschen die wellicht bruikbare leden der maat­schappij gewor­den waren, te plaatsen op kleine eilandjes met een be­trekke­lijk geringe bevolking om daar het evangelie te verkon­digen. Een inlander snapt de quintessence van de zaak toch niet en daarom hebben de Minahassa-zendelingen terecht de zaak prak­tisch aangepakt, en door op materieelen vooruitgang te werken, ook het zedelijk peil verhoogd. Zij werken in ieder geval in een land; de anderen echter op eilanden, bestaande uit een hoogen berg, waarvan doorgaans alleen de lage kust bewoond is, en waar van de bevolking toch niet veel te maken is.
Kortom, het is een groote nonsens, om wanneer men denkt uitslui­tend als evangelieverkondiger bij een inlander succes te heb­ben; als pionnier der beschaving echter wèl, maar dan moet men zich niet in onmogelijke uithoekjes verschuilen, waar bescha­ving zich niets geeft. In de Papoea gaan we ook zende­lingen bezoeken; daarover later meer!
Maar nu de andere Europeaan van Tagulanda. Ook een Duit­scher. Toen ik met papa K. door de breede straat wandelde, die door de negorij loopt, zie ik opeens uit een onaanzienlijk bamboehuis­je een jongmensch treden, die tot mijn groote verba­zing geheel Europeesch gekleed was. Een zwart fantasiehoedje, bruin zomer­pak bestaande uit een broek, vest en een van voren openge­sne­den pandjesjas. Het was of ik opeens op het Domplein te Keulen verplaatst was, want kleeren, voorkomen, snit, alles was het voorkomen van een echte Rheinlander (Ik weet niet of U wel eens opgemerkt hebt, dat elke Rheinlander in zijn uit­zicht iets geheel bizonders heeft, waardoor men hem dadelijk her­kent.) Dit jong­mensch van ongeveer 23 jaar heeft ook een tragischen levensloop. Door een samenloop van omstandigheden, te lang om hier te vertel­len, achtergebleven van een schip, en in de steek gelaten door de lui voor wie hij zou handelen, was hij totaal zonder middelen van bestaan, totdat hij door een firma te Macassar geholpen werd (natuurlijk ook moffen) om voor hen handel te drijven. Tot zoover gaat alles goed, en zou hij daar werkelijk geen slechte positie kunnen hebben, wanneer hij nu maar door zijn levenswijze niet alles bedierf. Hij vermengt zich geheel met de inlanders, woont in een krot, leeft met inlandsche vrouwen, gaat zich te buiten aan sterken drank en zoo is deze hoopvolle Germaan hard op weg, zich er onder te werken. Zijn arme moeder woont in Elberfeld en (het werd mij raar om het hart toen ik het hoorde) stuurde haar zoon die kleeren, die daar zoo'n vreemd figuur maakten, omdat ze wel wist hoe haar zoon leefde. Hij schrijft ook niet meer omdat (ik hoorde dit alles van de zendeling, die van tijd tot tijd eens aan de moeder schrijft) "hij toch niets goeds te melden heeft" en zoo is deze jonge man in de kracht van zijn leven reeds zoo goed als levend begraven, temeer jammer, omdat het wezenlijk iemand van beschaving en capaciteiten is.
Toen ik weer aan boord was en we het goddelijk schoone eiland den rug toekeerden was bepaald mijn stemming voor den geheelen dag bedorven. Daar zitten nu, dacht ik, twee men­schen, waarvan wezenlijk iets goeds in Europa had kunnen worden; twee men­schen die hier eigenlijk levend dood zijn. De ene WIL het goede, maar kan niets uitrichten; de ander KAN wat worden, maar wil niet. Voor een pessimist dus een geschikte gelegen­heid zich zijne theorieën te doen erkennen, want met recht mag hier de vraag gesteld worden: "Waartoe zijn deze menschen op de wereld?"
Van Tagulanda stoomden we naar Paboekan om daar den Contro­leur thuis te brengen. Deze, met een Hollandsche vrouw getrouwd, is zeer gelukkig, en het weerzien van die luidjes (hij was een week of drie op reis geweest) trof mij. Mama stond met al de kleintjes al gereed om hem op te wachten, en was natuurlijk erg blij. Zoo'n controleur heeft een mooie betrekking, hoofd van het gezag in zijn afdeeling, heeft hij een gewichtigen post, en kan veel bijdragen door een goed bestuur tot voor­uitgang en geluk der bevolking. Met hun stand­plaats zijn beiden zeer ingenomen; ze hebben een prettig huis, netjes ingericht, en kunnen zich natuur­lijk veroorloven van alles de Europeesche levenswijze te blijven volgen. Toch drukte mij ook hier die afzondering, en vond ik het jammer, dat zoo'n fijnbe­schaafde dame als mevrouw, die lange tijd in Engeland geweest is, hier op zoo'n eiland moet zitten. Eigen­aardig is het dat dan ook steeds uitgezien wordt, op den tijd, dat het "pensioen verdiend is"; het is toch treurig, dat men niet werkt, om te werken, maar om een pensioen te verdienen! Dat ik mij hieraan nog stoor, komt omdat ik nooit Indisch word; want -en dat is de groote schaduwzijde, het melankolieke dat hier in de samen­leving zit- niemand is voor zijn pleizier in Indië. Iedereen en ik niet het minst, zegt goddank, als ik er weer uit ben.
Ik nam van deze aardige familie, met wie ik vanaf Sara­baya gereisd heb, afscheid en we wendden den steven recht naar Terna­te.
Onze reis daarheen was niet zeer voorspoedig want het was slecht weer. Ik kom nu op een geheel ander chapiter en zou dus een geschikte gelegenheid hebben, om U een mooie beschrijving te geven van een omstuimige zee, maar ik voel mij veel meer op mijn gemak, wanneer ik over menschen en hun eigenaardigheden kan schrijven. 't Is gek, maar wanneer ik genoodzaakt ben van iets een beschrijving te geven, ben ik altijd blij, als het achter den rug is. Nietwaar Jettie! jij teekent ook liever "koppen" dan landschappen? O, pardon ik vergat dat je tegen­woordig alleen doodshoofden en geraamten nateekent!
Van Paboekan naar Ternate hadden we dan zeer slecht weer. Hooge zeeën, veel regen & wind, gaven aan deze over­tocht, die slechts een etmaal duurde, niet veel aangenaams. De boot stampte dan ook verschrikkelijk, veel erger dan de mail­booten, dit is te begrijpen, want hij heeft misschien maar de halve lengte, en terwijl de groote booten dus door twee golven gedragen worden, maakt hij telkens de beweging van elke golf mee. Dit dient nu juist niet, om je rustig te laten zitten. Ik heb dan ook voor het eerst een aanvechting van zeeziekte gehad, iets waarvan ik tot dusver niets gemerkt had. We kwamen 's nachts op de ree en den volgenden morgen kon ik mij vergas­ten bij het licht van de opgaande zon met het gezicht op den hoogen vulkaan van Ternate, die steeds rookt, en ook nu weer dikke grijze rookwolken ten hemel zond. Ternate is, zooals U weet, een klein eiland; het eiland zelf is niets anders, dan die vulkaan en aan den voet daarvan ligt het plaatsje. Ik voor mij zou dit niets geen plei­zierig wonen vinden en niet erg op mijn gemak zijn. De meeste menschen hebben achter hun huis dan ook een "aardbevingkamer", om zich te redden als door een sterke aardbeving het huis eens mocht invallen.
Het deed mij veel pleizier er Mevr. de Bruyn Prince weer te ontmoeten, en hebben wij weer eens alles van onze pleizie­rige­ reis per "Amalia" zitten ophalen. Het doet altijd goed oude kennissen eens weer te zien, te meer, wanneer men daarme­de zoo'n lange tijd zoo pleizierig is samengeweest. Mevr. dBP vond mij niet veel veranderd; alleen wat "degelijker" geworden (ik natuur­lijk lekker!) wat misschien ook wel door mijn rossig vlasbaardje komt!! Zooals ik U wel meer geschreven heb, is Mevr. dBP een door en door fijn beschaafde dame, juist.
Ik heb hier nog verschillende andere kennissen o.a. Boelen, een zeeofficier met wien ik bij Mevr. Noodt gelogeerd heb, en met wien ik dus ook nog eens over kennissen kan pra­ten.
We zijn hier nu 3 dagen geweest en gaan vanmiddag onder stoom om ca. 3 weken uit te blijven. Erg nieuwsgierig ben ik of de tocht resultaten zal hebben, zoowel in het algemeen als speci­aal voor mij. Ik laat deze brief hier achter, dan hebt U met den mail toch bericht, en hoeft U geen mail zonder brieven te zitten. We zijn echter misschien vóór de mail weer terug, en in dat geval krijgt U nog meer bizonderheden. Ik verlang vreeselijk naar brieven, maar moet nu nog geduld hebben.
Weest U zoo goed aan de verschillende correspondeerenden met mij, te zeggen, dat ik weer een uitvoerige correspondentie zal openen, zoodra ik weer thuis ben; op reis gaat dat natuur­lijk moeielijk.
Nu, lieve Moeder, groet U alle broers en zusters en vrienden van mij en ontvangt U een hartelijken zoen van
Uw zoon den reiziger

D.H. de Vries.
******************

Straat Sagoien, a/b "Havik"
3 Aug. 1884.

Lieve Moeder,

Waarschijnlijk komen we op Ternate nog juist even vóór de mail aan; ik maak dus maar vast eenig bericht klaar om in ieder geval niet te laat te zijn.
We zijn dus aan het einde van onze reis, overmorgen zijn we weer op de veilige reede van Ternate teruggekeerd. Goddank! Want, lieve Moeder, deze reis is vol emoties, vol gevaren, maar ook vol gelukkige wendingen geweest. In afwachting van het uitgebreide reisverhaal dat ik zal opstellen zoodra ik weer op Menado terug ben, zal ik U in korte woorden vertellen wat wij alzoo doorleefd hebben.
Den 11en Juli vertrokken we van Ternate en bestond ons gezel­schap, zooals ik U reeds schreef, uit den Resident, den Con­troleur, een Dokter en een officier van de marine, dus een vrij "chique" troepje, in ieder geval lui met de nodige pre­tentie; trouwens ze voelden zich dan ook vrij gewichtig, want nog nooit was iemand anders den Ambernoh-rivier opgeva­ren, en het gevoel de eersten te zijn, die het licht der wetenschap over deze verafge­legen streken zouden ontsteken, stemt nogal gewichtig. 12, 13 & 14 Juli ging de reis door Straat Patien­tie en Sagoeren langs de noordkust van N. Guinea, de Kaap "de Goede Hoop" (2e van dien naam) totdat we den 15en op Doreh ankerden (Wanneer U de kaart van de Molukken ter hand neemt, kunt U onze route geheel volgen). Hier bezochten we de zende­lingen Jens en Van Hasselt; de eerste een man in de kracht van zijn leven, weduwnaar en daardoor ook in de vollen zin van het woord kluizenaar; de tweede aan de overzij­de van de baai wonend, een grijsaard die vijfentwintig jaren uit de schoon­sten tijd van zijn leven besteed heeft, om aan de Papoea's het Christendom te verkondigen, en hen van de allerlaag­sten trap van beschaving waarop zij staan, een sportje hooger te bren­gen. Helaas zonder eenig gevolg! Het is een eigenaardig volk, dat in het minst niet iets van de Europeesche beschaving aan­neemt, in scherp contrast dus met de andere bewoners van Insulin­de, wier zeden & gewoonten meer & meer door de steeds veld winnende Europeesche beschaving verdrongen worden. Vermengen doen ze zich niet, en zullen ze dus wel, evenals de Roodhuiden, eerder verdrongen worden of uitsterven, dan het hoofd te bukken voor vreemde invloeden.
Het zijn meeste flinke, krachtig gebouwde kerels, wier rechte houding moed en veerkracht aanduidt. Kleeden doen ze zich niet; het eenige is een gordel van boomschors om de lenden geslagen. Het hoofd is onbedekt; maar hun haar -sterk ge­kro­esd- laten zij groeien tot het een groote bos wordt, die dus recht overeind staat. In dien bos steekt een kam, bij wijze van een groote vork, waarmede zij het haar steeds uit­kammen, en waar die kolossale kroeskop dus nog steeds grooter wordt. Het eenige artikel van Europeesch fabrikaat, waarop zij ge­steld zijn, zijn groote kralen, die zij als colliers om hun hals dragen, ofwel aan een snoer geregen, aan hun haar vast­binden, zoodat deze hen voor het gezicht bengelt. Bijna allen dragen armbanden, liefst van zilver, waarom oude rijks­daalders zoo gezocht zijn. Om de enkels dragen zij ook snoeren van schelpen, en in de ooren groote ringen. Sommigen dragen ook een varkenstand of iets dergelijks dwars door den neus gesto­ken; velen zijn bovendien nog op armen & borst getatoëerd. U kunt begrijpen welk een vreemden indruk deze menschen maken op iemand zooals ik, gewend aan den net geklee­den, beschaafden Minahasser, den bont uitgedosten Goronta­lees, den eenvoudig gekleede Angirees, kortom aan inlanders die de grootste afne­mers zijn van onze Hollandsche lijnwaden­fabrieken. Hun huizen staan alle op palen in het water en worden door vele gezinnen bewoond, wegen te land zijn er niet, ze bewegen zich in hun kleine prauwtjes of kanoes als water­ratten; huisdieren hebben ze niet, tenzij hier of daar een hond. Van ontzag voor den blanke geen spoor; zij staan U aan te gapen, betasten soms dit, in hun oog, allerwonderlijkst product, doch toonen niet den minsten eerbied. Zij zijn echte schacheraars en in ruil voor kralen etc. heb ik een aardige verzameling van afgods­beelden, wapenen etc. verzameld.
Maar laat ik niet te uitvoerig worden en teveel in de­tails afdwalen.
Nadat wij te Dorek nog de woning van de zendeling vHas­selt bezocht hadden op Monsinam, en in diens vrouw een aller­aardig­ste, sympathieke vrouw hadden leeren kennen, vertrokken we den 17en juli. Vooraf was echter de zendeling vHasselt aan boord gekomen die met taal en volk bekend, ons tot gids & tolk zou strekken. We gingen nu naar Amsoes op 't eiland Jobi, gelegen ten noorden van de Geelvinbaai, alwaar we den 18en aankwamen. Dit is het middel­punt van de handel, alwaar ik dan ook vele bizonderheden en wetenswaardigheden verzamelde. Hier embar­keerde een soort in­landsch hoofd, als loods; deze man was toch zoo doordrongen van het voorname gezelschap, dat aan boord was, dat hij zich een broek en baadje aangeschaft had, en zich voortaan ook zoo ver­toonde. Zaterdag, den 19en Juli, passeer­den we het eiland Kroedoe en zagen nu de uitgestrekte delta, die aan de monding van de Amberno gevormd was. Het was nu zoeken waar de ingang was aan deze machtigen stroom. Tel­kens meenden me wat te zien, doch ook telkens was het mis. Intus­schen viel de duisternis en daarom ook het anker; tot dat den volgenden dag, na het opkomen van de zon, de pogingen voortge­zet werden. We waren den vorigen dag beankerd voor een plek waar ons de monding bleek te zijn; 3 sloepen werden er nu heengezonden, en werkelijk bleek het de goede te zijn. Het was echter moeielijk om de "Havik", die een diepgang van 12 voet, of twee vaam heeft, er binnen te brengen, want voor den ingang ligt een groote modderbank. Na lang zoeken werd echter de geul gevonden, en werkelijk lagen we om half vijf ten anker in de Rivier. Met een schuimend glas champagne heette de Resident ons welkom, verheugd met dit aanvankelijke succes, echter weinig denkende, hoe twijfelachtig dit succes zou zijn. Onze blijdschap in de rivier te zijn zou later nog veel meer over­troffen worden door de vreugde er weer uit te zijn.
Maandag 21 Juli stoomden we den breeden stroom op, die een breedte heeft van ca. 700 meter. Het land aan weerszijden was nog deltagrond, aangeslibt, en begroeid met een dicht bosch van sagopalmen, dat een prachtig effect maakt. Van tijd tot tijd een eilandje, dan weer eens een met gras begroeide vlak­te. Van menschen geen spoor. Ja, toch! een enkele keer zagen we een kanoe, waarin 1 man, met groote snelheid wegroei­en, en spoedig daarna in het hooge riet verdwijnen. Eindelijk tegen 12 uur zagen we huizen, die bewoond schenen; er werd geankerd en werkelijk bleken we voor een kampong te zijn. De bewoners waren ten hoogste verschrikt. Niet te verwonderen! die menschen hadden waarschijn­lijk nog nooit blanken gezien, en wat hun wel het vreemdste geweest zijn zal, was die groote rookende prauw, die daar zonder riemen, zonder zeilen of iets met groote snelheid aankwamzetten. Door de kijkers zagen wij hen, met pijl & boog gewapend, luid schreeuwend door elkaar loopen, waarschijnlijk denkende, dat hier een bovennatuurlijke vijand was gekomen.
Het was natuurlijk niet raadzaam aan den wal te gaan, en we bleven dus stilletjes liggen, wel wetende dat de nieuwsgie­rig­heid bij een mensch, zelfs een Papoea, zoo groot is, dat ten laatste alles daarvoor zwicht. Dit bleek goed gezien te zijn. Na enige uren naderde werkelijk een prauwtje. Intussen had onze Majoor -zoo heette de vriend uit Ansoes- hen luide staan toeroepen, dat zij niets te vreezen hadden. Door het geven van kralen, messen, etc bemerkten zij onze vriendschap­pelijke gezindheid, en spoedig was nu de grootste vrees over­wonnen.
Eén waagde zich aan boord en allergrappigst was zijn verba­zing bij het zien van de koeien, de varkens, de kippen, allen dieren die hij blijkbaar nog nooit gezien had. Wij lieten hem in den spiegel kijken, maar daarvan begreep hij niets. Een lucifer, die afge­streken werd, verschrikte hem hevig; hij zal het wel voor toove­rij gehouden hebben, dat afstrijken met een houtje over een doosje, en dat plotseling ontbranden. Ik liet hem mijn horloge zien, en dadelijk gaf hij te kennen dat dat iets van zijn gading was. Wat ook hem erg trof, was het afge­ven van een potlood, en zoo amuseerden wij ons kostelijk met 's mans verbazing over de eenvoudigste zaken.
Den volgenden morgen vertrokken we, en zoo was Dinsdag 22 Juli de 2e dag op den Ambernoh. Deze dag zou met een witten steen gemerkt worden. Deze dag zou ons in groot gevaar bren­gen. Ik zal 't U kortelings vertellen; misschien dat ik wel eens wat sterk zal kleuren; in ieder geval moet U het U niet te sterk voorstel­len, want nu het achter den rug is, zitten we er duchtig over op te hakken.
Meer & meer kwamen we, opstoomende, tusschen de bergen; meer en meer helde het terrein, en sterker en sterker werd dus de stroom. Zoo ging het door tot 's middags half vijf, toen we opeens verschrikt werden, door een hevig gedruisch: het schip schoof over den grond! Nauwelijks waren we tot het besef gekomen, dat de "Havik" vastzat, of, onder aanhoudend gekraak, merkten we dat de stroom hem te pakken neemt, en O vreeselij­ke schrik! hem dwars doet overhellen. Eerst langzaam, toen snel­ler, en in een oogenblik tijds lag hij geheel aan bakboord in 't water. Dat vreeselijk oogenblik zal ik nooit vergeten, en kan ik ook niet beschrijven. Dat gevoel, toen we hem voel­den omvallen, dat vreeselijk lawaai van borden, glazen, wat alles brak dat geweld, dat alles maakte, wat op dek stond en naar beneden gleed, alles bij elkaar was akelig. Ik was onmiddel­lijk in het want geklommen, anderen zaten in de sloe­pen, om in ieder geval wat stevigs te hebben. Een ieder was als verlamd en nooit heb ik zooveel doods­bleeke verschrikte gezichten gezien. De grootste angst was natuurlijk, dat hij geheel zou omslaan, wat een vreeselijk ding geweest zou zijn. Nadat hij nog wat gekraakt, geschoven en zich bewogen had, bleef hij eindelijk stil liggen, zoodat zijn zwaar­tepunt gevonden was. Er werd beproefd een werpanker uit te brengen, en hem zoodoen­de eraf te trekken, doch dit gaf niets, want het anker hield niet. Intusschen was het 6 uur geworden en plotseling, zooals in Indië altijd, viel de duisternis. Toen werd het eerst recht "Unheimisch". Tot recht begrip van den toe­stand moet U U voorstellen, dat de "Havik" dwars tegen een bank aanlag in dezen geest:

(schets)

Het schip lag dus met bakboord in het water, met zulk een sterke helling, dat een stoel onmooglijk kon blijven staan, dat men zich aan een touw van bakboord naar stuurboord moest optrek­ken, en dat men zich aan reeling of ballustrade moest vasthouden om aan de bovenzijde te blijven. Intusschen was de ondoordringba­re duister­nis rondom ingevallen. De bruischende stroom kwam met vreeselijk geraas tegen het schip aan, en... we waren helaas machteloos door deze twee redenen om iets te doen. Hoewel de Kapitein ons verze­kerde, dat hij nu steevig tegen de steenen aanslag niet over zijn steunpunt heen zou kunnen gaan, en er dus geen gevaar voor omlaag bestond, werden voor alle eventualiteiten de sloepen voorzien van levensmid­delen, wapens, en de noodigste zaken. Wanneer U mij vraagt, hoe of ik mij voelde onder die omstandigheden, moet ik zeggen, merkwaardig kalm, geen oogenblik verloor ik mijne bezin­ning. Toen hij omviel, was mijn eerste daad, een veilige plaats te zoeken; toen hij niet meer bewoog, zag ik naar mijn slaap­broek & kabaai en dacht, dit is al een heel onpraktisch kos­tuum voor zulke omstandigheden en daarom zocht ik mijn hoed, trok mijn regenjas en schoenen aan, zoodat ik in ieder geval gewapend was om den nacht buiten op het schip door te brengen.
Tot overmaat van ramp begon het hard te regenen, en daarom had ik mijn regenjas aangetrokken, want ik dacht: nat worden staat gelijk met ziek worden, en dat in deze omstandig­heden! Toen we een beetje bedaard waren van den eersten schrik en het schip zich weinig meer bewoog, ging ik naar beneden om de noodigste kleeding in een koffertje te pakken: het bewuste koffertje van Fritschy!! Ik was nu genoeg bedaard om aan alles te denken, en zoo deed ik er een fleschje Chinine en een Bleekers drank (die inderdaad een allerkostelijkst ding is) in. Dat koffertje werd op dek gezet, om dadelijk in geval van nood in de sloep gezet te kunnen worden. Intusschen was het 7 uur geworden; akelig bruisch­te de stroom en onophoudelijk kletterde de regen. De kapitein kwam met ons raadplegen, wat eigenlijk niets gaf, want door de duisternis kon er niets gedaan worden. Hij verzekerde echter, dat naar zijn inzien, er geen verandering in de stand van het schip zou komen; er bleef dus niets over dan het daglicht af te wach­ten! Eten was er natuurlijk niet ge­kookt en we deden dus ons maal met brood & vleesch etc. (Hoe­wel ik geen trek had, werkte ik er toch een flinke kwantiteit in: men kan niet weten, wat er ge­beurt). Die nacht was de akeligsten die ik nog doorgebracht heb. Zittende of liggende in schuinse houding op het sterk hellende dek, dommelende van tijd tot tijd, wakker schrikkende bij de minste beweging, was het erg Unheimisch. De zendeling was aldoor merkwaardig kalm, en omdat het op dek zoo akelig was, ging hij op een bank in de kajuit liggen. Omdat ik dacht dat wij bij de minste beweging toch wakker zouden worden, omdat ik bang was aan dek kou te vatten, omdat ik wat slaap hoognoodig had, volgde ik dit voorbeeld en daarom heb ik een paar uurtjes tenminste rust gehad. Eindelijk werd 't licht in het Oosten en met vreugde in de harten werd de aanbrekende 23e Juli begroet.

Intusschen had de helling meer & meer toegenomen; het water stond aan bakboord op dek; om U een bewijs te geven, hoe sterk schuin we lagen, diene, dat de helling een hoek had van 23 graden. Er werd nu besloten om alles, levensmiddelen, lijfs­goederen etc. aan den wal te brengen, daar van zeildoek een hut te maken en zoo te wachten, dat de rivier zou zwellen en het water rijzen en zood­oende de "Havik" weer vlot zou komen. Zoo gezegd, zoo gedaan! De sloepen voeren af & aan, passagiers en equipage werden overge­bracht en om 2 uur was alles aan den wal. Hier heerschte natuur­lijk een groote be­drijvigheid; bamboe en hout werd er gekapt, de stijlen en spanning van ons nieuwe verblijf opgezet, en met zeildoek gedekt, en tegen donker was alles onder dak. Nu hadden we tijd om onzen toestand te overleg­gen, en hoewel verre van roos­kleurig, hopeloos was hij echter niet. Er waren twee uitwe­gen, óf de "Havik" kwam vanzelf weer vlot, óf we werden opgezocht vanaf Ternate. De Resident had namelijk de wijze voorzorgs­maatre­gel genomen om, mochten we den 15en Aug. niet terug zijn, ter opsporing een stoomschip te zenden; het was echter heden den 23en en eer, dat dit er kon zijn, zouden er 5 à 6 weken verloopen. Het vooruitzicht om dien tijd, daar diep in Nieuw Guinea te zitten, van de buitenwereld afgesloten en zonder menschen zonder kind of kraai in de buurt, stemde juist niet pleizierig.
Intusschen trachtten we het ons zoo aangenaam mogelijk te maken; levensmiddelen waren er voldoende, minstens voor 2 maan­den, waaronder 2 koeien, eenige varkens en vele dozijnen kippen. De kok werd nu aan het werk gezet en zoodoende hadden we dien avond een lekker warm maal, waarvan we allen goede eer bewezen. Om de gedachten wat te verzetten, werd er een partij­tje whist gemaakt, en zelden heb ik onder eigenaardiger om­standigheden een robber gewonnen.
Intusschen werd er bepaald, dat we allen om de beurt met een gedeelte der equipage de wacht zouden houden gedurende den nacht. (De kapitein, de stuurlui en de machinisten waren natuurlijk aan boord gebleven). We lootten en ik trof een gedeelte van de hondenwacht n.l. 's nachts van 3-4 uur. Ik moet bekennen dat dit niets gezellig was; op & neer loopende met een geladen geweer bij mij, want de mogelijkheid bestond, dat er inboorlingen waren, hoewel we ze niet gezien hadden, in de stilte van den nacht, alleen afgebroken door het klotsen van de stroom, van tijd tot tijd het krijschen van de nacht­vogels, of het donderend geraas, waarmede een boom in het oerwoud omviel.
Ik was toen ook wel blij, toen ik de wacht kon overgeven. (Toch moest ik lachen hoe bang ik vroeger was, om in donker b.v. naar den zolder te gaan, hoe dapper ik daar nu op & neer stapte).
Intusschen was gebleken dat ons verblijf nog lang niet was wat het zijn moest. De regen lekte door de zeilen heen, maakte de grond en alles vochtig, en was dus zeer onaangenaam. Eenigen klaagden dan ook over buikpijn, en nu was ik weer in de gele­genheid de deugdzaamheid van mijn onovertrefbaren Bleekers drank te bewijzen; een glaasje ervan genas dadelijk ieder­een!! Eigen­aardig, dat ik nu in dit jaar beide flesschen ver­bruikt heb, velen ermee geholpen en, gelukkig! zelf er geen dropje van heb noodig gehad. Nog geen enkel keer heb ik het gegeven of het middel werkte radicaal en onmiddellijk! Weest U dan ook zoo goed mijn voorraad weder aan te vullen; want nu heb ik niets, als ik het zelf eens noodig mocht hebben.
Zoo was dus de eerste nacht doorgebracht op Nieuw Guine­a's bo­dem! en nu nadert in eens -veel gauwer dan U wel gedacht zult hebben- de ontknooping van dit spannend drama!
Des 's morgens om 5 uur, terwijl het amper licht was, hooren we opeens den kreet "er is beweging in het schip!". We vliegen allen naar beneden en werkelijk zien we, tot onze onbeschrij­felijke vreugde en verlichting de "Havik" langzaam voortbewe­gen en overeind gerezen. De stroom stuwt hem voort, daar wordt hij omgezwaaid, we houden den adem in, want rake­lings gaat hij langs den rotsachtigen wal heen, hij drijft nog wat verder voort, we hooren het anker, en.... stil ligt hij in dieper water. Een driewerf hoerah! Uit de grond van ons hart, met stemmen, trillen­de van blijdschap uitgebracht, verbrak de stilte van den tropi­schen morgen.
Al de goederen, die aan wal gebracht waren, moesten nu weer aan boord en dat kostte weer veel inspanning. Vooraf nam de Dokter nog de gelegenheid waar om ons bivak en ons allen te fotograferen, en als deze gelukt zijn en afgewerkt zijn, zult U natuurlijk een exemplaar krijgen. Toen we 's avonds weer goed en wel aan boord waren, en eens onze toestand bespraken, kwam het eindelijk eens aan den dag hoe zorgelijk die eigen­lijk geweest was. In ons bivak hield ieder natuurlijk zijne zwartgallige gedachten vóór zich, doch nu konden wij er lucht aan geven. In de eerste plaats bestond natuurlijk de mogelijk­heid, dat de "Havik" langen tijd vast zou blijven zitten; dan liepen we natuurlijk den kans van met vijandelijke inboorlin­gen te doen te hebben, hoewel we ze nog niet gezien hadden, bestond echter de mogelijkheid dat ze er waren. Een groote bezorgdheid was ook de gezondheid; de nattigheid en het slech­te drinkwater zouden allicht buikpijn & diarrhee geven. Koort­sen zouden niet uitblijven, want het klimaat van Nieuw Guinea is allerellendigst voor Europeanen, en zoo waren er nog zoo­veel bezwaren meer. Ook was het nog de vraag of de "Bat­jan", die ons dan eventueel zou komen halen niet hetzelfde lot zou treffen. Alles bij elkaar stemde ons recht dankbaar dat we zoo spoedig aan zooveel ontsnapt waren.
Ik moet U nog vertellen op welke manier de "Havik" vlot gekomen is. In de eerste plaats had het dien nacht zwaar gere­gend, zoodat de rivier vrij sterk gezwollen was, en er dus veel meer water stond; ten tweede was hij geschoven niet op een bank van groote steenen, zooals we eerst dachten, maar van kiezelsteen en zand. Het schip zat dwars daartegenaan, en drukte de stroom dus met zijn volle kracht het schip tegen die bank aan. Deze uit los zandsteentjes bestaande , kon dit niet weerstaan, en zoo is de bank zelfs gedeeltelijk weggespoeld.
Den 25en Juli (de dag, waarop wij verleden jaar de "Prin­ses Amalia" in de Rietlanden bezochten) werd de terugtocht aange­nomen. Deze was ook weer vol spanning! Natuurlijk konden wij niet gewoon de rivier afstoomen; de sterke stroom zou ons dan te pakken nemen, we zouden geen stuur in het schip houden, en dus tegen de oevers aanslaan & verbrijzeld worden. Onze Kommandant, de Hr. I.W. Scholten, toonde nu zijn groote kor­daat­heid, ervaring en doorzicht; werkelijk was dit afzakken van de rivier een meesterstukje van zeemanschap. Hij liet namelijk een anker uitbrengen, hier een vaam of zes ketting opsteken, en het schip zoo achteruit, met krabbend anker de rivier afdrijven. U kunt het 't best vergelijken met iemand die achteruit een trap afgaat, en zich aan een touw (zooals in de pakhuizen) vasthoudt. Wanneer U nu den kolossalen sterken stroom in aanmerking neemt, de vele scherpe bochten, de banken aan weerszijden uitstekende, de eilandjes in 't midden, die vermeden moesten worden, wanneer U dat alles in aanmerking neemt, kunt U begrijpen, hoe gevaarlijk die terugtocht was. 's Nachts werd er natuurlijk geankerd, en toen hebben we nog eens benauwde oogenblikken doorleefd. De stroom stond namelijk zó sterk op den kop van het schip, dat het anker niet houden wilde, en we telkens weer achteruitdreven. Die rukken, als het anker weer uitgleed en we achteruitgingen, gaven een onbe­schrijfelijk akelig gevoel. Eerst toen een 2e anker uitge­bracht werd en 80 (!) vaam ketting gestoken was, lagen we rus­tig. Toch was die nacht unheimisch.
Den volgenden dag kregen we nog een proefje met wat een lief volkje we hier te doen hebben. We stopten namelijk bij een kampong, gingen met een sloep naar den wal, maar die lieve jongens voerden zulke wilde krijgsdansen uit, gingen zó met hun pijl en boogen te weer, gaven ons zó duidelijk te ken­nen, dat zij zouden afschieten, dat we maar spoedig naar boord teruggingen. U moet die Papoesche pijlen zien; lang, erg scherp en met gemeene weerhaken voorzien. Als 't zijn moet, dan nog maar liever een kogel.
Zoo was dit avontuurtje ook weder achter den rug, en lang­zaam lieten we ons weder afzakken, totdat we den volgenden dag om 12 uur tot onze groote vreugde de monding bereikten. Nu waren wij echter nog niet in zee. Zooals ik U reeds boven schreef, ligt er vóór de monding een groote bank, en was het nu zeer moeilijk om de juiste vaargeul hiertusschen te vinden, en niet op de bank te raken. Enfin! om 3 uur waren we Goddank! in volle zee. Nu was 't het rechte moment om elkander geluk te wenschen, en vooral om aan onzen wakkeren kommandant voor zijn groot beleid, zijne kalmte en doorzicht onzen besten dank te betuigen.
We gingen nu naar Ansoes, een etmaal stoomens. Treffen zouden wij het nu juist niet op deze reis, want toen we een tijdje in zee waren begon het flink te waaien. De zee werd omstuimig, en die arme "Havik" begon te stampen & te slinge­ren, dat het een aard had. Het was onmogelijk aan dek te blijven, want de golven sloegen er telkens overheen; trouwens het is maar een klein vaartuig, dat de beweging van elke golf meemaakt. We waren dan ook allen in meerdere of mindere mate door zeeziekte ge­plaagd. Voor mij iets nieuws! Gelukkig kwamen we den volgen­den dag onder den wal en daardoor in stiller water; ik was nu niet erg op mijn gemak met een schip, dat gestooten heeft dus moog­elijkerwijze een of ander mankeert, op een omstuimige zee.
Het was juist den 29en Juli toen we op Ansoes aankwamen: de dag waarop ik verleden jaar afscheid nam! Gelukkig, dat ik dien dag niet veel tijd voor overpeinzingen had, anders was het een nare dag geweest. Nu had ik veel afleiding, gelukkig! Dat oogen­blik, was ook te vreeselijk; ik denk er liefst niet aan.
Toch kon ik met de grootste voldoening op dat afgeloopen jaar terugzien. Wanneer ooit, dan ben ik hierin vooruitgegaan. Een voortdurende goede gezondheid, een werkkring, die ook op den duur mij bevalt, wat wil men meer? Veel illusies zijn welis­waar verloren gegaan; men stelt zich de wereld zoo geheel anders voor, en wanneer men zooals ik, steeds onder hartelij­ke, brave, eerlij­ke menschen geleefd heeft, doet het telkens pijnlijk aan, zooveel baatzucht, zooveel slechts, zoo weinig poëzie in de wereld te vinden. Maar vroeg of laat, ondervin­den doet men het, dat het niet alles goud is wat er blinkt; ik moge wat meer pessimistisch zijn, omdat er in Indië speciaal zooveel kaf onder het koren, of liever, zoo weinig koren onder het kaf schuilt, het zal overal wel zoo zijn, zoodra men buiten den huiselijken kring komt. Goddank! uit de volheid van het hart, wanneer men aan die kring niet hoeft te twijfelen; zoovelen denken of zeggen, och, thuis is het toch niet beter! Ik ben innig dankbaar, dat ik telkens, wanneer ik weer men­schelijke schaduwzijden opmerk, kan denken: te huis vind ik die niet!
Wanneer ik naga, hoe dit jaar is omgevlogen, en ik eigen­lijk niet weet, waar het gebleven is, ben ik vol goeden moed, dat de rest ook zoo omvliegt. Wanneer we maar eerst op de helft zijn! Trouwens, wie weet hoe het nog loopt. Zoodra als ik merk, dat ik stilsta, dat ik niet meer vooruitga, moeten we andere maatregelen nemen. Geen dag langer dan noodig is in de grooten Oost!
Maar ik dwaal af, en ga toch aan het bespiegelen.
Van Ansoes weer op Dosch om van Hasselt af te zetten, van­daar naar Salawate en toen eindelijk naar Ternate, waar we den 4en aankwamen, na onderweg weer aldoor omstuimig weer gehad te hebben. Gelukkig dat we er waren. Ik vond aangenaam logies bij Duivenbode, dien ik uit Holland nog kende. Hoeveel kennissen ik nu al in Indië heb, kan ik niet optellen! En nu een nieuw­tje. Vanochtend is er van de expeditie een groot portret gemaakt. Waarschijnlijk komt het nog klaar, en dan krijgt U het met deze boot. Ik geloof dat het goed gelukt is; zooals U weet, wil ik mijn portret niet laten maken, omdat ik er geen aanleiding toe heb: ik ben nog niets veranderd! Nu is er echter een buitengewone gelegenheid. Ik hoop erg dat die portretten van ons bivak ook lukken, dan krijgt U die ook.
En zoo is dan onze reis naar de Papoea afgeloopen, zeker de interessantste die ik ooit gemaakt heb. De resultaten zijn niet erg schitterend, wat de praktijk betreft. Wanneer me ooit een land tegengevallen is, dan zijn het die zoo geroemde Molukken. Celebes gaat nog, maar die beroerde Molukken is... e­rwtensoep. Overal prachtig land, schatten in den grond die maar voor het graven zijn, en nergens..... menschen, die ook zelfs tot geen prijs te krijgen zijn. Wat kan men nu begin­nen? Wat geeft nu energie, voortvarendheid en dergelijke? Neen, gelukkig dat het bij ons op Celebes anders is, anders werd ik er wanhopig onder. O, die snertpraatjes in kranten en tijd­schriften van lui, die niet verder dan hun kamer blijven! Ik word boos, als ik denk hoeveel moois er verteld wordt, en hoe weinig er in werkelijkheid is.
Maar nu basta over dit onderwerp.
Heden arriveerde tot mijn innige blijdschap de mail. Twee volle maanden heb ik geen brief gehad. Ik was dan ook de laat­ste dagen zenuwachtig en beroerd; er kan zooveel gebeuren in dien tijd. Goddank dat alle tijdingen weer goed waren; nu ben ik weer zoo vroolijk en lekker als kip. Ik ontving namelijk Uwe heerlijke epistels van 10 Mei en 7 Juni met die van Gerar­da, Hanna & Jettie. Ik heb weer heerlijk genoten, voor ik tot de beantwoor­ding overga moet ik nog eenige dingen vragen, die bewijzen dat ik altijd nog begeerig ben meer te weten.
1e moet ik meer weten over die bruiloft van Merie Hebé; wat Hanna ervan schreef heeft mij begeerig gemaakt, dat smaakt naar meer. Ik heb weer een van die ouderwetse stik-buien gehad om dien meneer Schutte, die T. Christine een kus op het molli­ge voorhoofd drukte. O, schrijf mij daar toch eens een boek­deel vol van. Ik heb zoo'n behoefte aan dergelijke lec­tuur. We zijn zoo ernstig in de Oost! Die jongste Hoebé is ook een kostelijke type. En dan die Muze, die haar versje vergeten was. Van de bruid hoorde ik ook niets. Zijn ze in de kerk getrouwd? Een aankondiging ontving ik ook niet. Laat Hanna of Jettie eens haar krachten eraan beproeven en het voorval(die Hoebé's n.l.) in het bespottelijke doen.
2e las ik in de krant, dat die aap, die mij al dikwijls geër­gerd heeft, Wijnand de Raener, ¦ 40.000,-- gegapt heeft en die opgemaakt heeft. Hoe is die familie eronder, en waar heeft de schurk ze in godsnaam gelaten? Hij is pas 22 jaar, las ik.
3e die schandalen met Tobias, die zooiets van 5 ton gekost hebben. Ik ken die lui allemaal van de beurs. Verzoeke speci­ficatie s.v.p.
4e las ik, dat de fabriek van Hammann plotseling gestaakt is. Hoe zit dat in elkaar? Dit interesseert me gloeiend. (van Gerard geen brieven ontvangen).
5e is de kroonprins dood. Wat gebeurt er nu; worden we Mof­fen? Dan komt U in godsnaam maar op Menado; ik heb toch een groot huis, waar ruimte genoeg is. Als dat waar is, dan kom ik niet meer terug; moffen........Nooit!
Misschien vind ik in volgende brieven wel bizonderheden hier­over; anders, al is het ook over 4 maanden, interesseren doet het mij toch! Wanneer men van al die schurkenstreken hoort, en dan goede namen die erin betrokken zijn, word ik akelig; is er dan geen eerlijkheid meer?
Wanneer ik U hoor klagen over die gure Meimaand en U mij het klimaat benijdt, doe ik juist het omgekeerde. Die voortdu­rende hitte is zoo afmattend. Het is nu 8 uur 's avonds en lekker weer, maar toch zit ik in het zweet mijns aanschijns in den vollen zin van het woord. Maar op zee, met dien heerlijken zeewind komt men wel bij. Aan boord van de "Havik" heb ik dan ook het klimaat geroemd.
Dat U dien afstand zoo'n groote schaduwzijde vindt, ben ik niet in alle opzichten met U eens. Dit behoedt mij voor heimwee. Er is nu toch niets aan te doen, dus, soedah! Zat ik op Java, waar elke week de Hollandsche booten teruggaan met de repatriee­renden, dan was de tantalus veel grooter. Hier zie ik bijna niemand direct naar Holland gaan; maar als het gebeurt ben ik dan ook onlekker uit jalouzie.
Waarschijnlijk zal nu de 14 daagsche dienst doorgaan; maar we zijn al zoo dikwijls verblijd geworden, dat ik het niet geloof voor ik het zie.
Mijn gymnastiek heb ik nog niet gebruikt, omdat... ik ze nergens kan ophangen. Zoo licht en luchtig zijn de Indische huizen. Mijn horloge -gouden- loopt nog steeds onverbeterlijk- Sophie klaagt over de kleinsteedschheid van Tiel; dan moet ze eens op Ternate of Menado komen; een handjevol Europe­anen, eens in de maand een boot; hier kletsen we dan ook hemel en aarde aan elkaar. Die bessenkokerij vond ik toch een akelig plan; als hij maar niet met zijn fabrikaat bij mij, resp. de M.H.V. aankomt. Dat U mij schertsend een vrouw toewenscht, ben ik niets mee gediend; als ik weer eens in Holland ben, ja dan... maar eerst kom ik op de voorkamer wonen, die ik dan zal huren voor ¦ 50,- in de maand, ongemeubeld, maar inclusief de kost; aangenomen? U hoopt dat de zomer U wat genoegen zal opleveren. Ik vernipper mij op de gedachte, dat U nu al buiten bent, en zit te genieten. U vindt "in 't logeren niet veel aantrekkelijks;" nu dit hoeft ook niet; misschien zit U nu wel in Nunspeet! "eerst moet de beurs het toelaten," dit zal, hoop ik, nu wel het geval zijn. Wanneer het tegelijk "een bezuini­ging kon wezen" is alles pour le mieux dans le meilleur des mondes. Het is sinds 15 maart al mijn grootste genot, dat ik Uwe wenschen zoo goed geraden heb.
Johanna schrijft "je brief kwam op zoo'n gezellige tijd, tegen halfdonker, zoo geschikt om brieven te lezen". Ook een mooie!
Nu ga ik eten bij Bruns, een oude Amsterdammer, die onze familie en 't huis op de Haarlemmerdijk etc. kent. Hij woonde Keizersgracht/Brouwersgracht, waar Meder woont; en ging elken avond met zijn oudenheer op Sloterdijk wandelen; zoo kwam hij ons huis voorbij. Er hingen witte jaloezieën, dat weet ik nog, die altijd neergelaten waren, dat weet ik niet.
Ja, menschen ontmoeten elkaar. Kent U dien naam? Het wemelt hier op Ternate van Amsterdammers; het liefelijke Jordaansch heb ik al eens weer gehoord tot mijn vreugd; nu valt mevrouw Scheffer mij niet zoo af! Bruns is een nette vent; in veel dingen net Oom Eef. Hoe maakt die het toch?

9 Aug. Vanmiddag gaat de mail, dus mijn brief afgemaakt. U zult wel tevreden zijn met dit pakket, temeer nu mijn brief over Sangir ook met deze mail komt. Ik heb toch al een hoop gezien. Nog altijd ontbreekt mij de lust, hier van wat op papier voor de pers klaar te maken. Waarom? Omdat men hier precies elkanders doen & laten kent & kritiseert en het mis­schien voor mij een onhoudbare positie zou worden, wanneer ik in het publiek sommige personen & zaken ging behandelen. Er valt zooveel af te keuren, en zoo licht vervalt men hierin.
Gerarda, Lida, Hanna & Jettie zullen zeker dezen brief wel lezen; wanneer ik nog tijd heb, schrijf ik hen afzonder­lijk.
Overmorgen ga ik met een oorlogsschip de "Merapi" naar Menado terug. Ik ben door de officieren geïnviteerd; dit doet mij pleizier, anders moest ik met een Chineesch zeilschip!
Nu, lieve Moeder, adieu! God geve, dat U dezen in gezond­heid ontvangt. Met een stevigen zoen (ziedaar nu reeds langer dan een jaar dat ik geen enkelen zoen gegeven heb)
Uw zoon

DKHKdeVries.

Zou ik vrijmetselaar worden? Het is wel wat duur.

***********

Menado, 29 augs. 1884

Lieve Moeder,

Ziedaar wezenlijk tot ons aller vreugde de tusschenboot gear­riveerd. Laten we hopen dat dit nu geregeld geschiedt, dan hebben we elke 14 dagen een boot. Met mijn volgenden meld ik U of de geregelde dienst doorgaat; voorlopig weet ik niet, of ik U aanraden moet, twee keer te schrijven. U zult U anders in den laatsten tijd niet te beklagen hebben, want ik heb nogal eens met tusschengelegendheden geschreven.
Ik schreef U het laatst van Ternate, en zal U kortelings mijn wedervaren vertellen. Nauwelijks had ik mijn brief op de post gedaan, of ik voelde een stevige koorts opkomen, die mij dan ook flink te pakken nam. Wat was dit nu? niet anders dan dat heerlijke klimaat van de Papoea, want ik hoorde spoedig, dat het grootste deel van de medepassagiers, de bemanning en de officieren ook met zware koortsen te kampen hadden. Wat zegt U nu van zoo'n mooi klimaat?
Den zondag was ik vrij beroerd en Maandagsmorgens embarkeerde ik op de "Merapi" oorlogsschip, waarvan de officieren mij medegevraagd hadden. Hier kreeg ik het goed te pakken; ik kan echter niet genoeg de vriendelijke zorg van die lui waarderen. Hieronder was Boelen, met wien ik bij Mevr. van Noodt gelo­geerd heb. De dokter gaf mij een & ander; echter was er een defect in de machine dus de "Merapi" kon niet weg. Ik weer naar den wal, waar ik echter spoedig weer opknapte. Het hele grapje duurde een week; toen was ik weer lekker. Aan boord heb ik door middel van erwtensoep, stokvisch, bruine boonen, etc. mijn schade weer ingehaald. Zoodat ik op Menado gezond en wel terugkwam. Echter niet zoo blozend & welgedaan als na de zeereis.
Ik moet zeggen, dat ik weer blij was op Menado terug te zijn. Hoe meer plaatsen ik zie, hoe meer ik met dit nest verzoend raak. Het is wel niet veel, maar enfin? toch beter dan elders.
Ik ben nu weer bij Scheffer, en het bevalt mij uitstekend. Het zijn echt Hollandsche luidjes, rechte Amsterdammers, en dit trekt altijd. Als een dreigend zwaard hangt echter hun over­plaatsing boven het hoofd; dan is de pret weer uit. Maar zoo gaat het in Indië; pas is men lekker met elkaar of ineens weg zijn de lui.
Gisteren voor 8 dagen was de plechtige dag, waarop ik als officier bij de schutterij beëdigd ben geworden. Het geheele bataillon (twee compagnieën) was onder de wapens! al de offi­cieren in groot tenue aanwezig! we marcheerden naar het plein vóór het fort, en toen de troepen "en bataille" op­geschaard stonden, plaatste ik mij onder het vaandel, en in handen van den Kommandant lei ik den eed af van trouw en ge­hoorzaamheid aan den koning en "hoogstdeszelfs" vertegenwoor­diger de G.G., beloofde verder mij te gedragen als een "man van eer". vEmbden & zijn vrouw waren komen kijken, en ik kon mijn lachen niet houden. Bij dezen eersten eed had ik mij wel wat ernstiger kunnen voelen, vindt U niet? Ik vind deze vertooning echter zoo grappig. Na een korte speech van den kommandant was de grap afgeloopen. Daarop ontving ik de offic. bij mij, wat mij een paar fl. champagne kostte. In den Oost komt men er zoo gemakkelijk niet af; daar drinkt men champy bij tijd en ontijd. Verbeeld U, 's avonds om 7 uur champy! Daarna naar de soos, algemeene pret; bewondering "Gut man! wat ben je mooi!" en verbroedering met de marine-officieren, als zijnde nu collega's.
Het grappigste is, dat ik wellicht secretaris van den krijgs­raad word, wat ¦ 5,- per maand geeft. Als secr.-penn van de soos heb ik vrijdom van contributie (ook ¦ 5,-) en bovendien toelage voor schrijfloon ¦ 10,-, zoodat ik dan met mijn bijbaantjes ¦ 20,- pmnd (= ¦ 240,- pjr) zou verdienen. Dan heeft men er nog eens wat aan! Ik heb toch vrijen tijd genoeg; een bijbaantje is wel aardig en dan nog duiten op den koop toe. Een royalen boel.
Verleden Zondag heeft vEmbden een pic-nic in een notentuin gegeven; gedeeltelijk ter eere van de zee-officieren, gedeel­telijk om de beleefdheid te reciproceren, die zij mij, resp. de M.H.V. aangedaan hebben. Stelt U voor een recht heete dag, brandende zon, echter niet drukkend warm; dan 's middags 12 uur, en dan dansen. Ja, men haalt in den Oost rare dingen uit. U moet dan ook niet vragen hoevele zweetdroppels dit gekost heeft: enfin, toch pret, al zijn het dames, die geen Hol­landsch verstaan. "Is luitenant C. van administratie?" vroeg er een, Neen, antwoordde die dame, "ik weet niet waar hij vandaan is."
Zoo moet men zich maar in den omstandigheden schikken. Enfin ik heb weer eens door die reis een opfrissching gehad, en nu is Menado weer nieuw.
Wat een groot pleizier heeft mij uw brief van 1 Juli gedaan, en wat ben ik innig blij, dat het op Uw verjaardag juist zoo gegaan is, als ik bedoeld heb. Ik heb er al dien tijd plei­zier van gehad. Ik hoop vreeselijk, dat het gaan naar Oos­terbeek doorgegaan is, want ik zou zoo erg graag dat U met mevr. vEmbden kennis maakte. Ik zit nu maar te vlassen op het bericht, waar U heengegaan zijt; ik had nooit meer plei­zier van dit cadeau kunnen hebben.
En nu een & ander ter beantwoording. Dat U tevreden zijt over mijn opgeruimde stemming doet mij pleizier. Maar in booze buien schrijf ik ook niet, en als ik schrijf, kom ik toch weer ineens in mijn humeur. Maar wat de voorname reden is, dat is mijn onwrikbare plan om na eenige jaren terug te komen. Had ik het vooruitzicht hier vele jaren te blijven, en U oud en na langen tijd terug te zien dan, ja! dan werd ik moedeloos. Maar ik denk als ik terugkom, zijn wij allen nog de oude; laat ik dus maar door den zuren appel heenbijten dan komt alles terecht. Dat is mijn filosofie!
Vriend Mebius is toch een kwast, waarvoor ik hem dadelijk heb aangezien. Ik begreep ook niet vanwaar die sympathie van U kwam! Nu ik zelf hier eenigen tijd ben, begrijp ik ook, dat die man voor Indië totaal ongeschikt was.
U begrijpt mijn uitdrukking "over Uwe financiële zwarigheden stap ik licht heen"; dit was niets dan een mop of een grap. Ik leef wel degelijk met U mee, en denk daar aan; alleen heb ik zelf dien aangaande zoo heel geen zorgen. In Holland zal dit wel weer komen.
Aan de krant stuur ik misschien een kort verslag van de Papoe­a-reis. Om over hier te schrijven, geeft echter niet dan onaangenaamheden. Ik heb daar vele voorbeelden van gezien; daarvoor is het publiek te klein; de schrijver is dadelijk bekend, en is men dan soms te scherp geweest, of heeft er geen doekjes om gewonden, dan krijgt men rechts & links vijanden. En dat is op een kleine plaats onverdragelijk. Beter te wach­ten tot ik hier weg ben.
Nu moeder, ik zal dit keer wat korter zijn, want ik heb veel ander werk gehad. U hebt de vorige mail dan ook dubbel gehad. Met een hartelijken zoen Uw innig liefh.

Dirk.

De brief van Gerard beantwoord ik uitvoerig met de mail die over 10 d.gaat.
Hoe vindt U die attentie van vEmbden, aardig nietwaar?

****************
briefkaart
********************

Menado, 17 Septr. 1884.

Lieve Moeder,

Hoewel hij niet meer verwacht werd, komt gisteren weer de tusschenboot opzetten; hij bracht echter geen Europeesche post mee, want de pakketten zijn zeker nog berekend op den vroege­ren loop van zaken. Of deze verdubbelde dienst stand zal houden betwijfel ik; er wordt grof geld aan verloren, omdat er noch genoeg lading, noch genoeg passagiers zijn. Is het geen treurig land, waar niet eens twee maal per maand een stoomboot kan loopen of er moet geld bij? Alle particulieren moeten de stoomvaart hier dan ook opgeven. Ja, die Molukken is een mooi land, maar dood, dood als een pier. Alleen op Menado is nog wat leven.
De boot blijft hier niet eens 24 uur liggen, en daar ik niet op zijn komst gerekend had, heb ik ook geen brief klaar. Bovendien was er gisterenavond een partijtje bij vanEmbden; het was de 2e gedenkdag van hun engagement voor 2 jaar. Trou­wens den laatsten tijd is er nogal eens gelegenheid geweest, en ik heb er geen voorbij laten gaan, zonder te schrijven. Het spijt mij erg, dat ik nu geen brieven gekregen heb, en dus heelemaal niet weet, hoe het thuis gaat.
A.s. Zaterdagavond is er groot bal in de Sociëteit. Dit geeft mij nogal wat te doen, want als secretaris komt toch alles op mij neer. Er ligt hier een oorlogsschip, verder zijn er nog andere gasten, waaronder eenige hooge Oomes, en die moeten een beetje netjes ontvangen worden. Op zulk een kleine plaats is men vreeselijk op de etikette gesteld; en een luttel vergrijp tegen de vormen kan iemand doodsvijanden bezorgen. Vooral de dames en speciaal de Indische moeten als kraakporcelein behan­deld worden. Wanneer de vrouw van de President van de Landraad vóór den vrouw van den Secretaris gaat, geeft dat tot de hevigste ruzie aanleiding, en kan soms een publiek in twee verbitterde partijen verdeelen. Maar men kan er ook zeer goed tusschendoor zeilen, we stellen ons ten minste alles er van voor.
Het is anders tegenwoordig drukke dienst. Vrijdagochtend moet ik met een peloton schutterij onder mijn kommando naar het schijfschieten. Dit is een karreweitje. 's Nachts om 5 uur aantreden, dus half vijf op. Dan is alles nog donker; verleden was het zelfs heldere maneschijn. Ik vind dat iets van de akeligste dingen om 's nachts bij donker op te moeten! Dat weet U nog wel, van vroeger, als ik naar Rotterdam moest. Ik laat nu maar een schutter bij mij komen, en die mag dan niet eerder weggaan, vóór ik present ben! Het schietterrein is ca 2 paal ver, dus een heele marsch; wij komen dan ook steeds warm en moe thuis.
Vrijdag dus heb ik dat grapje, en Zaterdagmorgen moet ik met een deftig gezicht zitting van den krijgsraad houden. Zooals U weet, ben ik bevorderd tot Secretaris, wat mij ¦ 5,- per maand geeft. Bovendien kan ik nu toucheeren over de zes vorige maanden, toen dit baantje onvervuld was; zoo verdien ik er wat bij!
We hebben tegenwoordig een verschrikkelijke droogte, sinds 4 maanden geen regen en daardoor op vele plaatsen boschbranden. Dit is een angstig gezicht, vooral 's avonds, want dan ziet men soms de vlammen uit de bosschen opslaan, die tegen de helling der bergen aanliggen. Er is echter niets aan te doen, en moet men geduldig op regen wachten. Gelukkig dat het tot nog toe in onbewoonde streken blijft; leelijker is het, als er negorijen gevaar loopen. Gisterenavond zagen wij naar 4 ver­schillende kanten rook, en hier en daar was de lucht zeer rood.
Het oorlogsschip dat hier ligt, geeft nogal afwisseling. De officieren zijn aardige lui, en met Boelen heb ik bij mevr. van Noodt al kennis gemaakt. Het is aardig zooals men hier soms kennissen ziet, of van kennissen hoort. Zoo heb ik op Ternate iemand ontmoet, die ons oude huis op de Haarlemmer­dijk zeer goed kende, en er elken avond voorbij ging, als hij met zijn vader naar Sloterdijk wandelde. Dit was een zekere Bruns, die op de Keizersgracht/Brouwersgracht woonde. Kent U die soms? Ik hoop nu spoedig weer brieven te ontvangen en daarin goede tijdingen. Intusschen groet ik allen thuis recht harte­lijk, en krijgt U zelf een stevigen zoen van Uw liefh.

Dirk.
********************

Menado, 2 October 1884.

Lieve Moeder,

Ik heb het met deze mail bizonder druk gehad, dus wilt U wel vergeven, wanneer ik niet in mijn gewone uitgebreidheid verval. Trouwens, ik mag U dan ook niet verwennen.
Om te beginnen dan, hartelijk dank voor Uwe brieven dd. Oosterbeek 25 Juli, Jettie Bussum 6 Aug., Hanna dito, Gerarda Ams. 5 Aug, Van U Coblenz 2 Augs. Op al deze kom ik uitvoerig terug, en krijgen Gerarda, Jettie, Hanna, allen brieven van mij met de volgende mail. Wat doet het mij een innig pleizier, dat die tocht n/Oosterbeek zoo goed is afgeloopen; ik moet U zeggen had nooit meer pleizier ervan kunnen hebben. Die beschrijvin­gen van Hanna en Jettie zijn kostelijk en amuseeren mij tel­kens; ik heb er vEmbden van voorgelezen en we hebben smakelijk zitten lachen. Ik vind die schilder-geschiedenis echter hoogst bedenkelijk, en doet het mij genoegen, dat U de meisjes goed in toom gehouden hebt. Weet U niet wie Oldewelt is? Wel, dat is een Hotel op de Nieuwendijk, waar altijd commis- voyageurs en reizigers logeeren, en daar is het zeker een zoon van. Zoo ben ik op Menado beter op de hoogte.
Een hartelijke zoen voor Jettie met den goeden uitslag.van haar examen. Het is een bolleboosje. Ik schrijf haar nog later uitvoerig.
Maar nu iets dat mij geheel vervult en al mijn gedachten bezig houdt,. Van Embden heeft namelijk met deze booten brieven van huis gekregen, waardoor hij het zeer wenschelijk zou vinden als hij eens naar Holland gaat. Daarbij komt, dat het, zooals U weet voor de zaken, hoognoodig is, dat er einde­lijk eens mondelinge verstandhouding komt tusschen de zaken in Amsterdam en die te Menado. Het plan bestond dus al lang, en aan de noodzakelijkheid twijfelt niemand. Nu geven deze fami­lie-omstandigheden hem aanleiding om de knoop door te hakken, en nu heeft hij met deze boot machtiging gevraagd te komen, natuurlijk met zijn vrouw en voor rekening der M.H.V. en telegraphisch antwoord verzocht. Het plan zou dan zijn in Maart ongeveer te vertrekken.
De zaken worden dan geheel aan mij overgelaten en kom ik dan voor alles alleen te staan. Ik vind het geval natuurlijk een bizonder geluk voor mij, want het kan mij alleen voordeel geven, maar toch besef ik wel degelijk de zware verantwoorde­lijkheid, die op mij drukt.
vEmbden heeft geschreven, dat hij mij geheel competent achtte, en mij gerust den boel kon overlaten. Dit is zeer vleiend voor mij, maar ik stap er toch niet licht overheen. Ik zou dan zijn "waarnemend" Hoofdagent onder verantwoordelijkheid van vE. Dit laatste is een goed ding wat veel waard is. U be­grijpt, hoe vol ik er van ben. Als het nu maar gebeurt! Het is natuurlijk ook een zaak van geluk. Wordt er goed verdiend, dan ben je natuurlijk een knappe vent; al doe je nog zoo je best en het loopt tegen, dan geeft het niets. Maar het groote voordeel is, dat, wanneer ik een half of een heel jaar hier zelfstandig aan het hoofd van een zaak als de M.H.V. gestaan heb, en ik heb het er naar mijn beste weten goed afgebracht, mij dit voor mijn heele leven een certificaat geeft, dat beter is dan het mooiste examen. Voor mijn toekomst is het van het grootste gewicht. Beschouwt U deze geheele zaak als een diep geheim, behalve voor Gerard natuurlijk. Vooral tegenover Feenstra. Alleen wanneer hij uit zichzelf begint, dan kan de zaak besproken worden. Ik ben er zeer voor; dat is nu niet partijdig gesproken, maar in het belang der zaken want alleen mondelinge besprekingen tusschen Feenstra en vEmbden kunnen vele zaken tot klaarheid brengen en den bloei bevorderen.
Wordt mijne opinie gevraagd, dan ben ik niet bevreesd om de verantwoordelijkheid te aanvaarden. Wel is het bij ons geen zaak die over duizenden, maar honderdduizenden loopt, maar toch acht ik mij in staat vEmbden tijdelijk te remplaceeren.
Toen hij naar Sangir was, en ik hier de "Gylding" had, heb ik wel ondervonden dat ik het aan kan. Daarom hoop ik maar, dat Feenstra toestemt.
Financieel is het voor mij ook niet kwaad, want natuurlijk krijg ik over dien tijd meer tractement. Maar het voornaamste is, dat ik mij nu steeds op dien tijd later beroepen kan, en dit voor mij steeds een recommandatie is. VEmbden zou dan in Mei of Juni in Holland kunnen zijn; hoe heerlijk als U hem eens spreekt, dan weet U precies hoe het hier is en kunt hem alles vragen. Hij zal zeker dikwijls bij U komen. In ieder geval moet hij door U en de familie uitstekend ontvangen worden, want ik ondervind voort- durend vriendschap & harte­lijkheid. Wat zal U dan op de hoogte van Menado en de Mina­hassa komen!.
Nu lieve Moeder, ik heb drukke dagen achter den rug, en ver­lang rust. Ik ben erg verlangend de opinie van U en Gerard hierover te hooren, en zal Gerard er misschien wel diploma­tisch met Feenstra er over beginnen. Maar beter dat F uit zichzelf begint. Ik had mij eigenlijk voorgesteld dat vE later zou gaan, en dan ik na hem; dat is nu wel wat heel gauw. Maar wie kan vooruit weten hoe de zaken loopen.
Nu, lieve Moeder, ontvang een hartelijken zoen van Uw

Dirk.

De familie Scheffer is overgeplaatst. Nu zit ik weer op straat en zal toch nu heusch in mijn huis trekken.
********************

Menado, 26 October 1884

Lieve Moeder,

Er komt heden opeens een extra-boot op de ree, die maar 12 uur blijft liggen, zoodat ik na afdoening der zaken, weinig of geen tijd heb voor een particuliertje. Ik schrijf deze dan ook maar alleen aan U.
De familie Scheffer gaat met deze boot weg tot mijn grooten spijt, want het waren goede, hartelijke, lui; waar ik geheel tot mijn zin aan huis was, waar ik het goed had en menschen, die voor mij zorgden. Ik krijg nu al de soesah van een eigen huishouding, maar vroeg of laat moest het er toch van komen; ik kan nog wel bij anderen een onderkomen vinden, maar ik zie er van af, want het zou mij toch afvallen. Ik heb gelukkig een uitstekenden kok gehuurd; wel een beetje duur, maar ik kan mij niet met het eten bemoeien, en men kan het niet kwalijk nemen, dan dit ten minste goed dient te zijn.
Mijne meubelen heb ik grotendeels op Soerabaya besteld; ik moet nu zeer zuinig worden, want het hakt er nogal in. Geluk­kig, dat dit altijd zijne waarde houdt, en men bij vendutie het dubbele straks terug krijgt.
Ik ga anders met pleizier dit huishoudentje beginnen, want nu kan ik alles naar mijn zin inrichten en netjes houden en heb niet meer met schreeuwende of ondeugende kinderen te maken, die den boel bederven.
Mijn verjaardag heb ik op Talisse gevierd. Hij is anders hier niet vergeten en ontving ik verscheidene attenties, o.a. van vEmbden een mooie portière, en van Mevrouw een paar eigen gewerkte sloffen. Wanneer ik hier geweest was, had ik waar­schijnlijk groote visite gekregen, wat mij minder convenieer­de.
Hartelijk dank voor Uwe belangstelling en voor alle brieven met de vorige boot ontvangen, waarop ik met de eigenlijke mail zal antwoorden, want deze komt maar zoo uit de lucht vallen.
Wilt U zoo goed zijn bij de Gruijter voor mij te bestellen: een gekleede jas, zwart, van laken of een andere fijne stof, maar geheel gesloten van voren, en niet zooals dengeen, dien ik meenam. Dit is geen groot toilet. Mijn postuur is zoowat hetzelfde gebleven, en kan hij de maat van vroeger nemen; hij kan er echter op rekenen, dat ik wat breeder en gezetter word. Echter niet veel! S.v.p. te verpakken in een blikken trommel en aan Feenstra uit te leveren, ter verzending zoo spoedig mogelijk, want ik ben er om verlegen.
En nu een ander praatje. Ik heb dezer dagen een lichte waar­schuwing van haemorrhoiden gehad, in zeer lichte graad, die gelukkig nu weder voorbij is. Dit komt niet uit gebrek aan beweging, maar in Indië sukkelen er minstens 90 % van de lui aan. Het schijnt aan 't klimaat, de spijzen etc. te liggen. Veel aan te doen is er niet, zitbaden etc. Ik gebruik elken morgen bloem van zwavel. Gelukkig is het nu geheel voorbij, maar mocht het eens terugkomen, dan zou ik gaarne een middel­tje weten; kunt U dat niet eens vragen. Ook heb ik het gewone Indische verschijnsel van steenpuisten, die mij op het oogen­blik bijv. verschrikkelijk hinderen. Dit zijn lamme dingen waar iedereen in Indië op zijn tijd mee te maken heeft. Mis­schien weet U er wel wat voor.
Brieven kreeg ik niet natuurlijk. Bij wijze van proef zou ik U aanraden eens te schrijven zoo, dat hij den 7en van elken maand op Soerabaya is. Dit kan dan een korte zijn, en kan de gewone correspondentie toch zijn gang gaan. Ik bedoel, dat dit daar aan niets verandert en is die andere dan een extraatje. De gewone mailboot gaat den 15en van Bvia en de 22en van Soerabaya. Nu is het al 3 keer gebeurd, dat er den 7en ook een boot van Soerabaya gaat, en kunnen wij probeeren, of ik nu met de tusschenboot ook geen brieven ontvang.
VEmbden en ik zijn natuurlijk vol spanning, wat het antwoord van Holland zal zijn. Ik denk echter wel dat het doorgaat. Wat zal het heerlijk zijn, als U uit zijn mond alles kunt hooren, hoe het hier gaat, en U dan precies eene voorstelling van mijn doen en laten hebt.
Wat zal ik mij gewichtig voelen, als ik hier den baas ben; had ik maar iemand om daarin te deelen. Scheffer is nu weg en vEmbden gaat weg, dan blijf ik helemaal alleen over. Vrienden genoeg, maar ik vind het altijd prettig, als de Dames je ook eens helpen.
Nu lieve Moeder, deze dag is niet anders dan haasten, ik heb nog veel te doen, en blijf tot over 14 dagen Uw liefh. zoon
Dirk

***********

Menado, 12 November 1884

Lieve Moeder,

Hartelijk dank voor Uwe brieven ddo. 5 & 12 September benevens militiebewijs, zoo ook voor den brief van Jettie, welke mij allen veel pleizier deden. Ik kan niet anders dan tevreden zijn over de trouwe manier van correspondeeren van U allen.
Als ik mij niet vergis eindigde mijn laatsten brief met het bericht van de overplaatsing van Scheffer, zoodat ik weer weeskind was. Sinds Zondag 2 November ben ik verhuisd en bewoon nu mijn eigen woonkasteel. Ik kan mij in alle verande­ringen nogal schikken, en zoo ben ik ook met mijn tegenwoordi­ge positie weer ingenomen. Wel heeft de eenzaamheid en de stilte veel tegen, maar aan den anderen kan heeft dat toch ook zijn "voor" om thuis zijn eigen baas te zijn, en dit in te richten, geheel zooals men zelf verlangt. Zooals U weet staat mijn huis aan den weg, die paralel met het strand loopt. Over mij staan enige huizen, doch juist vóór mijn deur is een open erf, zoodat ik steeds het gezicht op de blauwe zee heb. Boven­dien krijg ik nu den zeewind uit de eerste hand zoodat het steeds lekker frisch is. Mijn erf is door een immer bloeiende haag van den weg afgescheiden, en na het hek doorge­gaan te zijn, komt U in een bloementuintje, waar ik verschillende bloemenbedden heb laten maken, en o.a. mijn Goronta­leesche bloempotten heb staan, gesierd met "tropische gewas­schen". Het huis komt men van weerskanten binnen, n.l. twee breede gemet­selde trappen leiden naar een flinke voorgalerij. Dit is, zooals U weet, eigenlijk de Indische huiskamer, omdat men vanwege de warmte steeds in de open lucht is. Hier staat mijn ronde tafel met de wip- en luierstoelen er omheen, en is dit een plekje, waar de lui nogal eens een boom komen opzet­ten. Mijn binnengalerij wacht nog op de meubels van Soerabay­a, doch reeds ziet het er aardig uit, door een paar mooie lampen, die er hangen, een paar tafels, knaapjes etc. Aan de wand prijken de twee gezichten op de Prinsengr. en Klov.bwal, verder het groote portret; dat van Christine en familie, en nog diverse andere schilderijtjes meer, die ik hier kocht. Mijn slaapkamer-ameublement is natuurlijk in orde; in de achtergalerij, waar men alleen komt om 3 keer per dag te eten, staat mijn flinke vierkante etenstafel; verder komt er nog een buffet, een dispenskast, wat stoelen etc. Nu heb ik boven­dien nog 3 kamers en 1 zolder, die ik niet gebruik; De ruimte onder het huis is door de M.H.V. in gebruik. Op het erf staat in de eerste plaats een heerlijke badkamer met gemetsel­de kuip; verder de keuken, secreet, bijgebouwen voor de bedien­den en stallen. U kunt dus begrijpen, hoe ik als een pauw soms mijn erf over loop.
Gelukkig heb ik een uitstekende huisjongen, die evenals zijn baas nogal netjes is, en van orde houdt. Daardoor ziet het er steeds aangenaam uit. Mijn huishouden marcheert anders zeer geregeld; 's morgens gaat mijn kok naar den passer om de noodige inkoopen te doen; rijst, vleesch, aardappelen koop ik zelf. Als de maand om is, zal ik eens opmaken wat het kost; meevallen zal het wel niet! Over het eten heb ik niets te klagen want ik heb gelukkig een uitstekenden kok, die juist naar mijn smaak een boel klaar maakt. Wel is hij duur (¦ 15,- per maand) maar in dit opzicht moet men niet penny wise & pound foolish zijn. Goed eten is in Indië een 1e vereischte.
Zooals U ziet, ben ik dus ingekwartierd zoals een prins, en ik heb alles wat ik begeer. Kon ik alleen maar eens van tijd tot tijd iemand van huis overkrijgen om alles te zien en zich met mij er over te verheugen. Hier is het zoo gewoon, dat een jongmensch zijn eigen huishouden heeft, dat men er niets bizonders in vindt, wat het voor mij toch wel is. Die beroerde eenzaamheid.
Verbeeldt U, ik heb een buitenkansje gehad. Over de 3 mnd die ik in 1883 bij de M.H.V. gewerkt heb, heb ik als aandeel in de winst ¦ 175,- gekregen, wat wezenlijk een zeer mooi tantième is. Had ik nu mijn afrekening van Gerard, dan konden we voorgoed afrekenen en liet ik het aan hem uitkeeren, maar nu zet ik er ook geen spoed achter. Ik kan het ook best gebrui­ken! Als dit naar dezelfde mate over 1884 gaat, heb ik geboft.
En nu lieve moeder, blijf ik met hartelijke groeten aan alle broers & zusters

Uw liefh.
Dirk.

Aan Gerard en Gerarda schreef ik beiden uitvoerig om hen geluk te wenschen; de laatste met haar plaatsing.

******************


Menado, 18 November 1884

Lieve Moeder,

Er is heden weer een buitengewone gelegenheid, en zal ik U ook hiermede schrijven, hoewel ik vermoed, dat deze en mijn vori­gen gelijktijdig zullen aankomen. Er is dan ook in deze 7 dagen hoegenaamd niets belangrijks gebeurd, dat mij stof zou geven voor een uitgebreid relaas. Ik hoop echter spoedig weer eens de binnenlanden in te gaan, wat mij wellicht meer stof geeft.
Ik ontving met deze boot alleen een brief van Christine, die waarschijnlijk voor de vorige te laat gekomen is. Mijn huis­houden gaat geregeld door; ik heb over het eten niet te kla­gen, en heb het eigenlijk beter dan ooit tevoren. De duurte valt mij nogal mede, en ben ik nu ook nogal "Jan Hennig" uitgeval­len zoodat ik nogal overal op let. Het traktement dat mijn kok krijgt is hoog ¦ 17,50 p/maand buiten de kost, doch dat is hier de prijs en daaronder komt men toch niet terecht. Ik hoop nu met de volgende boot mijn meubelen van Soerabaya te krij­gen, en zal dit den boel kolossaal opknappen.
Van Feenstra hadden we een brief, waarin hij schreef van U & Gerard een en ander over mijn reis naar Papoea gehoord te hebben. Over 14 dagen heb ik Uw brief in antwoord op mijn romantisch reisverhaal in handen, en ben ik vreeselijk be­nieuwd Uw oordeel te hooren. Ik denk, dat U bij het lezen wel eens gegriezeld zult hebben.
Uit den kranten zie ik den treurigen politieken toestand in ons land; kunnen de menschen het kibbelen dan nooit laten? Vree-selijk zijn de tooneelen in België, en waaruit men kan zien, wat er gebeurt, als de klerikalen aan het roer komen. Ik zie de toekomst van Nederland dan ook donker in, en spreekt men hier al doodkalm over een annexatie door Duits­land. Dan trek ik naar Amerika, ik heb toch zoo'n vreeselijken trek dat land eens te zien en zal er ook wel nog eens komen.
Hier in Indië zijn het ook donkere tijden ook in ons vak, en is het faillissement van de firma Dammler & Co een zware slag.
Gelukkig dat de twee zaken, waarbij ik belang heb, de M.H.V. en G de Vries & Zn steeds bloeien.
Nu Mamaatje, uit is het praatje! Over ongeveer 12 dagen is er weer een boot, en dan zal ik wel stof hebben voor een lang epistel.
Krijgt U een hartelijken zoen
van Uw liefh.

Dirk.
********************

Menado, 2 December 1884

Lieve Moeder,

Gisterenavond laat kwam de post hier aan, en hoewel heel Menado reeds in diepe rust lag, heb ik zelf met den postkommies de brieven uitgezocht, omdat ik zoo verlangend weer naar tijding was. Gelukkig waren die weder in aller opzichten goed, en was dit wezenlijk weer een pak van mijn hart. Het is altijd een zenuw-achtig ding om zoo'n brief open te maken, want men kan nooit weten en in eene maand kan zooveel gebeuren!
Over het algemeen zijn de berichten anders niet erg opwek-kend; die drukkende toestand in zaken in Europa doet ons ook hier wel eens met bezorgdheid de toekomst tegemoet zien. Op Java is op 't oogenblik een spannende toestand. Dammler & Co die reeds gevallen zijn, de Koloniale Bank, die surséance aangevraagd heeft, de Indische Bank die niet op rozen zit, dat alles werkt ook hier terug. Gelukkig echter, dat wij voor bepaalde kata­strofen niet te vreezen hebben. In dat opzicht ben ik dankbaar voor mijn positie; want er moge dit jaar weinig verdiend worden, in de benauwdheid hoeven wij gelukkig niet te zitten. Ik ben dan ook boven velen te benijden, die met toenemende angst den dag van morgen tegemoet zien, en niet weten wat die zal brengen. Wat er ook gebeure, van een bestaan ben ik altijd zeker, en gelukkig heb ik een goede positie ook, zoodat ik altijd nog, wanneer in Europa de tijden eens zeer donker werden, U zou kunnen bijspringen. Dit is voor mij een heerlijk idee; en al zou ik mij hier erg moeten inkrimpen, wanneer er eens iets gebeurde, kunt U altijd op mij rekenen. De Moluksche staat zeer goed; het ergste wat gebeuren kan, is dat er niet verdiend wordt (en dus eigenlijk verloren, want stilstand is achteruitgang), maar ik zie het in den eersten tijd niet gebeuren, zoodat, lieve Moeder, wij ons over de toekomst, zowel de Uwe als de mijne, niet hoeven ongerust maken.
Ik zie nu anders de weg, die voor mij open ligt, meer en meer duidelijk worden. Wanneer het plan van vEmbden doorgaat, waaraan wel niet te twijfelen is, ben ik in ca. een jaar chef. Ik geloof te mogen beweren, dat ik er wel toe in staan ben, en zie dus niet daartegen op. Alleen komt er in ons vak veel geluk bij, maar waarom zou het mij nu juist tegenloopen? Wanneer ik dus deze periode tot tevredenheid heb doorgemaakt, heb ik het doel bereikt, waarvoor ik naar dit apenland ging, namelijk ik heb mij eenigszins een naam gemaakt. Bovendien ben ik dan -als vE terug is en hier weer "ingeburgerd" is- ca 3 of 4 jaar hier geweest, zoodat ik dan erover kan gaan denken, om dit land de derrière toe te draaien. Twee wegen staan mij dan open: of ik kom in Amsterdam bij de Moluksche bij wijze van adjunct-directeur, procuratie-houder of iets dergelijks, of ik zie mij met Gerard te verstaan. U begrijpt, dat dit laatste mij veel meer toelacht, want U hebt de personen maar te verge­lijken. Alles hangt echter van de tijdsomstandigheden af, en valt daarom niet met zekerheid te zeggen; het zijn zoo maar de overleggingen, die ik zelve gaarne maak, die ik U mededeel. Blijkt het, dat van de 5 makelaars, alleen Gerard eigenlijk over blijft, dan ligt daarin een prachtig avenir en voor ons beiden een bestaan ook al moet er met het opkomend geslacht rekening gehouden worden. Wanneer Gerard lang-zamerhand zich van die oude invretende stroppen ontdoet, is zijn zaak werkelijk no. 1 en zal ook wel zoo blijven. Ik geloof dus, dat wij ons nog niet bezorgd behoeven te maken. Een ding staat echter bij mij als een paal boven water: in Indië of liever op Menado ligt mijn bestemming niet. Een kind kan toch begrijpen dat een jong mensch met levenslust, energie en eer­zucht, zich niet op zijn 21e jaar op een uithoek van de wereld begraaft, met 10 of 20 Europeanen tot conversatie en eens in de maand een boot. vEmbden zei dan ook zeer terecht: "Ik zal hier mijn leven eindigen en U komt het hier pas beginnen."
Voorlopig hebben wij echter groote reden tot dankbaarheid en wanneer ik mij met mijne vrienden vergelijk, die even oud of ouder zijn dan ik, ben ik ze een kolossaal eind vooruit.
Veel nieuws heb ik U niet mede te deelen; mijne meubelen zijn gekomen met deze boot, en hoewel ik hoogst eenvoudig ben ingericht, ziet het echter smaakvol uit, zoodat ik nogal eens een complimentje over huis en tuin hoor. Wanneer men van jongs af dan ook in een fijn, beschaafd, intellectueel en smaakvol thuis gewend is geweest, verliest men dat zoo gauw niet. Kon u mij maar eens zien zitten, als ik visite ontvang, waaronder allerlei groote oomes; gisterenavond bijv. had ik nog visite van een gepensio-neerd overste, ex militaire Kommandant van Soerabaya.
Over het algemeen scheld ik nu niet zoo zeer op de menschen als in 't begin, toen men op mij het Indisch negeer-systeem toepaste, zooals op elken boot. Men draagt mij tegenwoordig allerlei werkjes op; zoo gaf Mevr. Duivenbode Zaterdagavond een groot bal bij het huwelijk van hare dochter, en had zij mij gevraagd om N.B. Hoofdceremoniemeester te zijn. Ik voelde mij toen heel gewichtig, en had zes ceremoniemeesters onder mij. Er waren ca. 120 personen geïnviteerd en is het wezenlijk geen kleinigheid om hier zoo'n partij te organiseren, daar men hier geen banketbakker, koks, bloemisten, decorateurs of zoo heeft, maar alles zelf moet bedisselen. De boel is gelukkig goed van stapel geloopen. U had dat deftige snuit eens moeten zien toen ik gerokt en gewitte dast met de vrouw van den Resident het bal opende. Ik ben tegenwoordig een vrij goed danser, zoodat ik niet bang ben met eene of andere voorname Dame bijv een quadrille te dansen. Bij den Resident sta ik in een vrij goed blaadje, tenmin-ste had hij tegen vE gezegd, dat ik een van de weinige jongelui hier was, waar op het gedrag niets viel aan te merken. Trouwens ik hoop dat dat ook nooit het geval zal zijn.
Zaterdagavond is het St. Nicolaasfeest voor de kinderen, en heeft de Resident gevraagd, of ik dit wilde organiseren, met nog een paar lui. Natuurlijk kon ik dit niet weigeren, hoewel ik niet van plan ben mij bij elke feestelijke gelegenheid er voor te laten spannen, want ik wil mij ook wel eens onbekom­merd amusee-ren. Zonder eeuwig de soesah van het naloopen etc. te hebben. Er moet echter op zoo'n plaats altijd iemand zijn, die dan de boel bereddert, anders komt er nooit iets tot stand.
En nu een & ander uit Uw brief. Op het portret zit de Resi-dent in het midden, rechts de Kommandant, links de Dokter. Op de tweede rang in 't midden de Kontroleur, Monod de Froideville, rechts de luit.t/zee, Kerkhoven, een goede vriend van mij, en links de landerige jongeling. Dit portret werd gemaakt door een photograaf van Ternate.
Wat U over oom Dirk schrijft, drukt mij zeer. Ziehier echter een treurig voorbeeld, wanneer men zonder geld of met eens anders geld zaken doet boven zijn krachten. Uwe verzuch­ting, dat Gerard toch eens wat geld in zijn zaak moest hebben is daarom m.i. onjuist. Juist het feit, dat men ook in bange tijden nog alles met eigen geld zonder vreemde hulp kan doen, geeft de eenige zekerheid, om nooit te vallen.
De feiten spreken duidelijk genoeg. Dirk Veenendaal schijnt niet terecht te kunnen komen, en is ook al een van de vele jonge neven die mislukken. Amerika schijnt dus ook niet het land van belofte te zijn; hier in Indië hebben wij tenminste voor, dat wij steeds met beschaafde landgenooten verkeeren, waardoor men in toon, manieren etc. eerder voor- dan achter­uitgaat.
Johanna heeft zich bizonder uitgesloofd, en heeft mij haar brief bizonder kostelijk geamuseerd. Ik geloof, dat die in een soort van overgangsperiode is, en bepaald al een hele dame is geworden. Dat logeren in Den Haag, dat bezoeken van de Opera, dat parmantige uitstapje naar Voorburg en die bescher­mende welwil-lendheid tegenover de Toumans, duiden alle op een fijne dame. Alleen komt de intimiteit met de Baker en dat roeien met die goede ziel daarmee in een aardig kontrast. Ik maak haar mijn kompliment over haar lossen, onderhoudende stijl, alleen heb ik hevig moeten lachen, om het bericht dat Koos in Den Haag "beroepen" !! was. ook nog dit; ze zeit, mijn portret bevalt haar wel, alleen (!) kijk ik een beetje sip en zonder veel uitdruk-king; trouwens ik neem het haar niet kwa­lijk, want zelf vind ik het ook abominabel.
Jettie was verleden hevig verontwaardigd, toen ik haar vroeg, welk genre ze nu eigenlijk gekozen had. Ik ben er nu ach-ter; het is het afschuwelijkste "realisme", want die beschrij-ving van de snijkamer geeft mij het bewijs, dat je een ware Zolaist bent. Van jou, soedah! maar van Altena had ik dat nooit ge­dacht. Trouwens die is er dan ook ziek van ge­weest. Het is jammer dat zoo'n veelbelovend schepseltje als jij, nu reeds door de atmosfeer van de 19e eeuw bedorven bent. Dat je zegt­ "ik ga er toch weer heen" bedroeft mij diep. Hoe kan iemand, die toch wel gevoel voor poëzie had, die eens als nachtvorstin een jeugdig paar den zegen toedeelde en die vol schoonheidsge­voel dichtte: "Wij komen van ons zonnig strand", etc, zoo totaal omslaan?
Nu lieve kind, we zullen het maar op je 17 jaren gooien, en aannemen, dat de eene of andere schoolvos, of pas gepromoveer­de dokter, je wat wijsgemaakt heeft. Mij maakt niemand wijs, dat van aanstaande schilders het schoonheidsgevoel (de eenige hoofdzaak) door dergelijke afschuwelijke tooneelen wordt bevorderd.
Nu lieve Moeder scheid ik uit; met mijn hartelijke groeten, aan alle broers en zusters en huisgenooten en een fermen zoen, blijf ik

Uw Dirk.
*******************